|
|
De wolk van niet-weten DE
WOLK VAN NIET WETEN
Hier begint het boek over beschouwing, getiteld:
Wolk van niet-weten,
In welke wolk de ziel wordt verenigd met God.
inhoudsopgave: overzicht hele boek voor de teksten klik op de delen God,
voor
wie alle harten open liggen, tot wie iedere wil zich wendt,
en
voor wie geen geheim verborgen is,
ik
smeek U : zuiver zó het verlangen van mijn hart
door
de onuitsprekelijke gave van uw genade,
dat ik volmaakt U beminnen en waardig U lof toezingen mag. Amen.
IN DE NAAM VAN DE VADER EN DE ZOON EN DE HEILIGE GEEST
Jij die dit boek nu in bezit hebt, of het nu je eigendom is
of dat je het alleen maar in bewaring hebt, of je het ergens heen brengt, of dat
je het hebt geleend, wie je bent, om één ding vraag ik je dringend en dat geef
ik je ook als opdracht. Je moet eerlijk en vastbesloten beloven het niet te
lezen, het niet over te schrijven of er met iemand over te spreken, en niet toe
te laten dat iemand anders het leest, het overschrijft of erover spreekt, tenzij
diegene die volgens jouw oordeel werkelijk met heel zijn persoon besloten is
Christus volmaakt te volgen. En dat niet alleen in het werkende leven, maar tot
de hoogste top van het beschouwende leven, die een volmaakt mens met zijn
sterfelijk lichaam door Gods genade bereiken kan. Jij moet van oordeel zijn dat
hij iemand is die al geruime tijd al wat hij 'maar kan gedaan heeft om tot het
beschouwende leven te geraken door de stuwkracht van zijn actieve leven. Anders
zal dit boek hem niets te zeggen hebben.
Bovendien geef ik je als opdracht en vraag ik je met het
gezag van de liefde: als iemand dit boek leest, het overschrijft, of erover
spreekt, of het hoort voorlezen of spreken, draag jij hem dan op, zoals ik het
jou nu doe. Om ruim de tijd te nemen voor de lezing, het gesprek of het
overschrijven. Want wellicht is er iets, in het begin bijvoorbeeld of middenin,
dat in de lucht is blijven hangen of dat op die speciale plaats niet volledig is
verklaard. Wel als het dáár niet is behandeld, dan is het dat misschien wel
spoedig daarna of aan het einde van het boek. Maar als iemand de stof slechts
ten dele las, zou hij gemakkelijk op een dwaalspoor kunnen raken. Om deze fout
zowel voor jezelf als voor anderen te vermijden bid ik je, omwille van de
liefde: doe wat ik je nu zeg.
Het kan mij helemaal niet schelen wanneer schreeuwers of
vleiers, of quasie-nederigen, of muggenzifters, kletsmeiers, zeurpieten,
kwaadsprekers of wat voor soort brompotten ook, dit boek nooit onder ogen zouden
krijgen. Het was helemaal mijn bedoeling niet iets voor hen te schrijven. Zij
kunnen er dus van afblijven. En dat
geldt ook voor al die geleerde mannen (en eveneens de niet-geleerden) die
enkel maar nieuwsgierig zijn. Zelfs al zijn zij, vanuit het standpunt van
het 'actieve' leven bezien, goede lieden, dan zal dit alles voor hen toch niets
te betekenen hebben. Maar wel zal het iets betekenen voor hen die uiterlijk
staan in het actieve leven, maar die toch door de innerlijke werking van de
heilige Geest (zijn oordelen zijn ondoorgrondelijk) gevoelig zijn voor de
beschouwing. Niet voortdurend misschien, zoals de echte schouwers, maar zo nu en
dan vol verlangen om deel te krijgen aan de diepere dingen van de beschouwing.
Als zulke mensen dit boek zien, zouden zij, met Gods genade, er intens door geďnspireerd
kunnen worden.
Er zijn vijfenzeventig hoofdstukken in dit boek. Het
allerlaatste geeft onmiskenbare tekenen aan de hand waarvan je met zekerheid
kunt vaststellen of God jou tot dit werk van schouwing roept of niet.
Mijn vriend in God, heel dringend vraag ik je: zie met de
grootste aandacht toe op de weg en de beleving van je roeping. En breng God van
ganser harte dank: dat je met behulp van zijn genade onversaagd de staat en de
plaats en de levenswijze die je met volle overgave hebt aanvaard, beleven mag,
tegen al de listen en aanvallen van je vijanden naar lichaam en geest in; en dat
je door alle moeilijkheden heen de kroon mag verwerven van het eeuwig leven.
AMEN
Overzicht van de hoofdstukken : voor de teksten klik op de delen deel I hfst. 1-25 01 Over de vier stadia van het christelijk leven, en over de
roeping van hem voor wie dit boek geschreven werd.
02 Een dringende aansporing om in nederigheid het door dit
boek beoogde werk aan te vatten.
03 Hoe het door dit boek beoogde werk gedaan moet worden, en
dat het meer waard is dan alle andere werk.
04 Over de kortheid van dit werk, en dat het niet verworven
kan worden door het ongestadig zoekende verstand, noch door de verbeelding.
05 Dat ten tijde van dit werk al de schepselen die ooit
hebben bestaan, die nu bestaan, of ooit zullen bestaan, en al de werken van die
schepselen, verborgen moeten worden onder de wolk van vergeten.
06 Een kort overzicht van het door dit boek beoogde werk, aan
de hand van een vraag.
07 Hoe men zich bij dit werk te gedragen heeft ten opzichte
van alle gedachten, en in het bijzonder ten opzichte van al die gedachten die
opkomen uit de eigen ongestadigheid en uit het natuurlijk verstand.
08 Over twijfels die bij dit werk kunnen opkomen, behandeld
aan de hand van een vraag: de vernietiging van 's mensen ongestadigheid en van
zijn natuurlijk verstand; het onderscheid van de stadia en van de delen van het
actieve en contemplatieve leven.
09 Dat ten tijde van dit werk de gedachte aan het heiligste
schepsel dat God ooit maakte meer hindert dan van voordeel is.
10 Hoe men kan weten of zijn gedachten zondig zijn of niet;
en of het dan, zo zij zondig zijn, een doodzonde of een dagelijkse zonde is.
11 Dat men iedere gedachte en elke opwelling moet afwegen
naar wat het is, en dat men niet zorgeloos mag zijn met betrekking tot de
dagelijkse zonde.
12 Door de kracht van dit werk wordt niet alleen de zonde
vernietigd, maar ook verwerft men er deugden door .
13 Wat nederigheid eigenlijk is; wanneer deze volmaakt en
wanneer ze onvolmaakt is.
14 Dat zonder voorafgaande onvolmaakte nederigheid het voor
een zondaar niet mogelijk is in dit leven te geraken tot de volmaakte deugd van
nederigheid.
15 Een kleine weerlegging van de dwaling van hen die zeggen
dat er geen volmaaktere reden is om nederig te zijn dan de gedachte aan de eigen
ellende.
16 Dat door de kracht van dit werk een zondaar die zich
werkelijk bekeert en die geroepen is tot de beschouwing, sneller tot de
volmaaktheid komt dan door een ander werk; en dat hij zo het snelst van God
vergeving van zonden zal verkrijgen.
17 Dat de ware contemplatief zich niet bemoeit met het
actieve leven, noch met wat met betrekking tot hemzelf gedaan en gezegd wordt;
en ook antwoordt hij niet tot zijn eigen verontschuldiging hen die hem laken.
18 Hoe tot op de~e dag de actieven zich over de
contemplatieven beklagen, zoals Marta deed over Maria; dat van dit beklag
onwetendheid de oorzaak is.
19 Een klein excuus van schrijver dezes voor het feit dat hij
leert dat de contemplatieven het de actieven vol. strekt niet kwalijk moeten
nemen dat zij hen met woorden en daden aanklagen.
20 Hoe de almachtige God geestelijk zal antwoorden in de
plaats van al diegenen die, om niet te hoeven ophouden Hem lief te hebben,
zichzelf niet verontschuldigen.
21 De juiste uitleg van het evangeliewoord: Maria heeft het
beste deel gekozen.
22 Over de wonderlijke liefde die Christus had voor Maria,
die het symbool is van alle zondaars die zich werkelijk bekeerd hebben en die
geroepen zijn tot de genade der beschouwing.
23 Hoe God geestelijk zal antwoorden en zorgen voor hen die
wegens hun liefde voor Hem verhinderd zijn om voor zichzelf te antwoorden of te
zorgen.
24 Wat liefde eigenlijk is, en hoe deze op subtiele wijze
volmaakt vervat ligt in het door dit boek beoogde werk.
25 Dat iemand die volmaakt is, ten tijde van dit werk voor
niemand enige voorkeur heeft.
deel II hfst 26-50 26 Dat zonder een speciale en grote genade, of zonder lang
met de gewone genade geleefd te hebben, het door dit boek beoogde werk echt
zwaar is; en wat hierin het werk van de mens is, geholpen door Gods genade, en
wat het werk van God.
27 Wie zich zou moeten wijden aan het door dit boek beoogde
werk van genade.
28 Dat niemand het mag wagen om zich aan dit werk te wijden
voordat hij zich naar recht en geweten gezuiverd heeft van al zijn zonden.
29 Dat men zich geduldig op dit werk moet toeleggen, de
lasten daarvan moet dragen, en niemand mag oordelen
30 Wie andermans fouten mag laken en veroordelen
31 Hoe iemand die met dit werk begint zich moet gedragen ten
aanzien van al zijn gedachten en zondige neigingen.
32 Over twee listen die van nut kunnen zijn voor iemand die
met het door dit boek beoogde werk begint.
33 Dat iemand door dit werk gezuiverd wordt van de zonden die
hij begaan heeft en van de zondestraf; en hoe er desondanks geen volmaakte rust
is in dit leven.
34 Dat God deze genade vrij en zonder enige tussenkomst
geeft, en dat zij niet verdiend kan worden.
35 Over de drie middelen waaraan de beginneling in de
beschouwing zich moet wijden: lezen, overdenken en bidden.
36 Over de overweging van degenen die zich gestaag toeleggen
op het door dit boek beoogde werk.
37 Over de bijzondere gebeden van hen die zich gestaag
toeleggen op het door dit boek beoogde werk.
38 Hoe en waarom het korte gebed tot in de hemel doordringt.
39 Hoe een volmaakt contemplatief moet bidden, wat gebed
eigenlijk is, en welke woorden het meest overeenkomen met de aard van het gebed
voor het geval dat me
met woorden bidt.
40 Dat iemand ten tijde van dit werk geen speciale aandacht
schenkt aan een van zijn ondeugden, noch aan een van zijn deugden.
41 Dat men bij alles wat men doet maat moet houden, behalve
bij het werk van de beschouwing.
42 Dat mm enkel en alleen door mateloosheid in dit werk de
maat zal kunnen houden in al het andere.
43 Dat men alle kennis en ervaring omtrent zichzelf moet
verliezen, indien men de volmaaktheid van dit werk tijdens het leven werkelijk
wil ondervinden.
44 Wat iemand zelf moet doen om ook alle kennis en ervaring
omtrent zichzelf te vernietigen.
45 Een goede uiteenzetting over enkele vormen van misleiding
die zich bij dit werk kunnen voordoen.
46 Een goede uiteenzetting hoe men deze misleiding zal
ontvluchten, en hoe men meer moet werken met het elan van de geest dan met de
onstuimigheid van het lichaam.
47 Een fijnzinnige uiteenzetting over de zuiverheid van
geest, waarin wordt getoond hoe iemand zijn verlangen op een andere manier aan
God moet tonen dan aan de mensen.
48 Hoe God door de mensen met lichaam en ziel gediend wil
worden en hen in beide beloont; en hoe men zal kunnen weten of al die stemmen en
zoetheid welke men ten tijde van het gebed lichamelijk ervaart goed zijn of
slecht.
49 Dat de volmaaktheid in wezen niets anders is dan een goede
wil; en hoe alle stemmen en troost en zoetheid die je in dit leven ten deel
kunnen vallen maar bijkomstig zijn.
deel III hfst. 51-75 50 Wat zuivere liefde is; en hoe bij sommigen zekere
gevoelige troost slechts zelden voorkomt, en bij anderen vaak.
51 Dat men er goed op moet letten iets niet lichamelijk op te
vatten dat geestelijk is bedoeld; in het bijzonder geldt dit voor de woorden
'in' en 'op'.
52 Hoe aanmatigende jonge leerlingen het woord 'in'
misverstaan; en over de vormen van misleiding die daarvan het gevolg zijn.
53 Over allerlei onbetamelijke gedragingen welke voorkomen
bij degenen die het door dit boek beoogde werk niet beoefenen.
54 Hoe men uit kracht van dit werk heel wijs en heel
ordentelijk wordt, zowel naar ziel als naar lichaam.
55 Hoe zij die in hun vurigheid van geest zonder
onderscheidingsvermogen de zonde veroordelen, misleid worden.
56 Hoe diegenen misleid worden die meer steunen op het
ongestadig zoekende natuurlijk verstand en op geleerdheid die men bij mensen
opdoet, dan op de gewone leer en de raad van de heilige kerk.
57 Hoe aanmatigende jonge leerlingen dat andere woord -'op'
-misverstaan; en over de vormen van misleiding die daarvan het gevolg zijn.
58 Dat men sint Martinus en sint Stefanus niet als voorbeeld
kan laten gelden om zijn verbeelding tijdens het gebed lichamelijk opwaarts te
richten.
59 Dat men de lichamelijke hemelvaart van Christus niet als
voorbeeld kan laten gelden om zijn verbeelding tijdens het gebed lichamelijk
opwaarts te richten; en dat men tijd, plaats en lichamelijkheid, deze drie, bij
alle geestelijke werkzaamheid moet vergeten.
60 Dat de voornaamste en kortste weg naar de hemel wordt
afgelegd door het verlangen, en niet met de voeten.
61 Dat volgens de orde van de natuur al het materiële
onderworpen is aan en bestuurd wordt door het geestelijke, en niet andersom.
62 Hoe iemand kan weten of zijn geestelijk werk onder hem is
of buiten hem, en wanneer het op gelijk niveau met hem is of binnen in hem, en
wanneer het boven hem is, zij het onder God.
63 Over de vermogens van de ziel in het algemeen, en hoe de
geest het voornaamste vermogen is, dat al de andere vermogens en waarmee deze
werken in zich bevat.
64 Over de twee andere voorname vermogens, het verstand en de
wil; en hoe deze werken, voor en na de zondeval.
65 Over het eerste minder voorname vermogen, de verbeelding;
en hoe deze werkt en aan het verstand gehoorzaamt, voor en na de zondeval.
66 Over het tweede minder voorname vermogen, het gevoel; en
hoe dit werkt en aan de wil gehoorzaamt, voor en na de zondeval.
67 Dat hij die de vermogens van de ziel en hun werking niet
kent, gemakkelijk misleid kan worden bij het begrijpen van geestelijke woorden
en werken; en hoe men door de genade tot 'een god' gemaakt wordt.
68 Lichamelijk nergens is geestelijk overal; en hoe onze
uiterlijke mens het door dit boek beoogde werk niets noemt.
69 Hoe 's mensen uiterlijk wonderlijk verandert bij de
geestelijke ervaring van dit 'nergens' gewrochte 'niets'.
70 Dat wij, zoals wij het snelst geestelijke dingen begrijpen
wanneer onze lichamelijke kennis faalt, ook het snelst komen tot de kennis van
God wanneer onze geestelijke kennis faalt, voor zover dat door de genade
mogelijk is.
71 Dat sommigen de volkomenheid van dit werk slechts kunnen
ervaren in extase, en anderen haar bezitten wanneer zij willen, gewoon zoals zij
zijn.
72 Dat iemand die zich op dit werk toelegt een ander
contemplatief niet mag beoordelen, afgaande op zijn eigen ervaring.
73 Hoe wij volgens de gelijkenis van Mozes, Besaleël en Aäron
in hun zorg voor de verbondsark op drie wijzen delen in de genade der
beschouwing; want de ark is een beeld van deze genade.
74 Dat men uit dit boek nooit mag voorlezen noch erover
spreken, en dat men er ook een ander nooit uit mag horen voorlezen of erover
spreken, tenzij men ook werkelijk bereid is dit werk ten uitvoer te brengen. De
opdracht welke in de proloog reeds werd gegeven, wordt hier nog eens herhaald.
75 Over enkele tekens waaruit men met zekerheid kan opmaken
of men door God tot dit werk geroepen wordt. Het eerste hoofdstuk. Over de vier
stadia van het christelijk leven, en over de roeping van hem voor wie dit boek
geschreven werd.
|
|