|
|
Edmond Jabès:
Edmond Jabès: Een vreemde met een klein boek onder de armCitaten uit: “Uit het opgegraven boek 1-5 en de duisternis”
De vreemdeling maakt het je mogelijk, jezelf te zijn,
doordat hij jou tot vreemde maakt.
“Wat zich onderscheidt, lijkt niet op elkaar. Alleen wat
samen past, zoals sleutel en slot, lijkt op elkaar. De wederzijdse verwantschap
vormt ons.
De dood is onze gastheer, de heer des huizes. Door
plechtige ernst en respect zijn, in hun vrijmoedigheid, onze wederzijdse
betrekkingen gevormd, die het ogenblik vertroebelt. O leven, jij wisselvallige
gast. (zonder bestand)
Iemand elk leven zijn klinker, zijn stempel; de dood zijn samenhangende medeklinker.
“We sluiten een oog en richten – rond, zwart centrum
van de schijf – op de dood, maar ach, nooit treffen we het doel. Moe, niet te
sterven, zal de dood ons op een dag, het andere oog sluiten”, zei een wijze.
En hij voegde toe: “de dood is in ons, zoals hij ook in God is; maar God heeft
de eeuwigheid voor zich, en wij scheuren aan het ogenblik.”
“Ik droomde”, zei hij, “dat zich aan mij bekend maakten– door welk wonder? - de sinds duizenden jaren plaatsvindende correspondenties van het zand van de verschillende continenten: geel, rood, grijs, wit. Het gele zand beriep zich op de zon. Het rode zand op het bloed, het grijze zand op de dood en het witte zand op de wit gelaten naam. O zijden van het eerste boek. De woestijn geeft zich slechts aan de woestijn. l Ik zie een woord, dat de zee nadert. Het is noch het woord
hemel, noch het woord aarde; het is ook niet het woord zout of zaad, maar het
woord nietig, het woord niets. En ik zeg tegen mezelf dat zout, koren, aarde,
hemel in dit woordje zitten.
“Hoe ongelukkig, om zo veel fouten gemaakt te hebben, moet God toch zijn. Zijn tranen zijn voortaan mijn tranen”, schreef een wijze. “De mens - zo werd hem geantwoord – huilt in de plaats
van God, die geen tranen meer heeft, sinds hij uit elke afzonderlijk een ster
schiep. De pijn is een hemel vol sterren. De hele nacht is in ons.”
Vergankelijk als het sterfelijke lichaam, verdwijnt het boek van de tijd. Een zwevende lezing steekt alle vier de hemelen in brand. De wereld zal sterven aan haar onbekwaamheid om zich in te voegen in het geheel. Verbannen in de goddelijke verbanning. En God zei: “ik was het bed van de idylle.” En de mens zei: “jij was de arm van de verbanning.” En de aarde zei: “het bed is het vergeten van de bron.”En de hemel zei: “voor de wolken onbereikbaar, zijn mijn verre horizonten het heil.“ En God zei: “moet het bed droog liggen?“ En de mens zei: “waar laat je me in de steek?” En de wijze verzegelde het boek. Innerlijkheid van de tocht. Het leven strijkt het leven. De
dood is aan de zon gewijd.
Nog voordat ik in de woestijn kwam, wist ik, dat zij mijn wereld was. Alleen het zand kan een stom woord tot aan de horizon begeleiden. Opgeheven grenzen in het zand schrijven, en daarbij naar een stem luisteren van gene zijde van de tijd. Wilde stem van de wind of onbeweeglijke stem van de lucht, deze stem houdt stand tegenover jullie. Wat zij verkondigt, is dat, wat jullie aanvalt of verbrijzelt. Woord uit de diepste afgronden, waarvan jullie het niet te verstane geruis zijn, klinkende of niet te horen aanwezigheid. Als het niets een beeld nodig heeft, het zand kan het ons leveren. Stof van onze verbanden. Woestijn van onze lotgevallen. Voor de ontwortelde is de boom een deel van het landschap wat hem niet verder kan boeien. Zou er slechts een woestijn bestaan, de woestijn waarin God de mens aan de mens gaf, waar het boek zich opende voor het boek? De afwezigheid van God is de oneindige leegte, waarop de wereld rust. Niet te weerleggen niets. De naam schrijft zich in het zand. Het zand leest zich in de naam. Leven en dood beweren uit dezelfde adem te zijn. De ziel heeft de reinheid van de eerste bron. De woestijn dankt de veelheid van kleuren aan de transparantie van een tot stof vervallen geheel (heelal). Zo avontuurlijk zijn de toekomstdromen. Zo overeenkomstig is, in zijn vooruit vermoedende helderheid, het beeld ervan, wat eerst geheim object van verlangen is. “Een blik is voldoende, om aan het onzichtbare te krassen, zoals de diamant op geslepen glas”, zei een wijze. “in het boek van het leven en de dood ligt de onbepaalde ruimte van het geluk en het ongeluk tussen de woorden, die hij scheidt, om hun lezing te vergemakkelijken. De worden drukken niets anders dan hun eenzaamheid uit”, ook dit zei de wijze. Een wijze zei: “de wereld is onzichtbaar. Het is aan ons, haar de blik terug te geven, zoals het ook aan ons is, het onleesbare boek van God leesbaar te maken. Het was een hooggelegen burcht, in het hart van het niets, die geen zonnestraal meer trof en waar de sterren verzonken waren. Vandaag is het een mythische plaats van een onuitsprekelijke naam, want zijn letters zijn allemaal vergaan. Wij hebben deze citadel van de afwezigheid belegerd, door vlammen verslonden, wiens buit ze werd, en toen hebben wij, uit haar stof en as onze boeken, onze boeken geschreven’, zeiden de leerlingen van deze wijze. En de meester die naar hen had geluisterd, begreep, dat hun pijn in elk woord lag. In elk woord van eenzaamheid ligt de eenzaamheid van een ruimteloos woord. Dag na dag. Nacht na nacht. Het is niet het geschreven woord, maar het in het woord uitgedoofde woord, dat ons uitdooft. Het boek laat ons beide vormen van uitdoven lezen. Het oog sterft niet aan datgene, wat het gezien heeft, maar aan datgene, wat het nooit zal begrijpen. Als we de transparantie kunnen denken, kunnen we God denken. Kruisspin. De doodstrijd van het woord is stom. O kleverige oneindigheid, spinnenweb van de dood. Voor deze woordvlieg zijn wij verantwoordelijk. Glorierijk zwijgen. De verbrande velden van het denken glijden de avond tegemoet. “Ah, welke kou doet ineens mijn ziel huiveren. Eerst was er de gloed van het boek, toen verscheen de sneeuw. Het ontwaken is echo van het ontwaken. De dood antwoordt de dood.” Zaad en as. De dood is groei. O jeugd en rijpheid van het leven en de dood. Bloesem voor een morgenrood en boeket. - Jouw vreemdheid, dank je haar, in het boek, aan je leven of aan je dood? - Men sterft aan de dood van het boek, in de buurt van zijn laatste woorden. - Voor hem die niet geteld heeft, is er geen ouderdom. Man kan in en buiten de tijd leven. Ik leef het ogenblik, dat onafzienbaar de eeuwigheid leeft. Zoals hij, leg ik mij niet vast. Ik heb geen identiteit, ben slechts ontwerp naar de toekomst toe, gestalte van het toekomstige. - En nu? - Als het toekomstige donkerder is als nacht, zal iedereen begrijpen waarom uit zulk een dichtheid aan schaduw nooit de dag opstijgen zal. Het leven vervalt in delen van het verdriet, delen van het feest; de dood in het rondhout, daar blijft hij warm. O denken, dat van zijn object afstand gedaan heeft, om zelf object van een oneindige doodsgedachte te worden, die de sporen van het werkelijke en onwerkelijke uitveegt. Weerschijn van het boek en het universum, niet daar, waar zij zich doen gelden, maar daar, waar ze uit elkaar vallen, om zich de verboden lezen te openen. Spiegel. Spiegel. De dood betracht zich in de dood
Wij zijn niet in staat om de metamorfose te denken; haar in
haar onomkeerbare verknoping vast te zetten; bijzonder of vreeswekkend avontuur
van het denken, waarvan we de wendingen volgen. Hoe kan men denken wat zich
verandert, als het niet in de verandering zelf is, dar, waar ieder enkeling zich
als oorsprong plaatst? “De afstand tussen proza en poëzie – heeft hij gezegd -, tussen roos en rozenstam is de veranderbare ruimte, die de verdieping van een en dezelfde liefde is voorbehouden. “ “het boek is belofte van het geschrevene. Het woord van het boek begeleid de schrijver op zijn weg door de woestijn. Het is voortdurende vervulling. De eeuwigheid ligt achter hem. Voor hem ligt de pijnlijke, groeide zwakheid van het eindige.” Elke poëtische daad is een daad van verheven verstand. “De dood – zei hij – is, misschien, alleen een klein stukje goud, dat men de voor de omkoopbaarheid van de nacht betaalt. Vervloekt stof van sterren. Een obool (steen) voor zijn terugkeer naar huis. Vernedering van het ogenblik. Ongenade van de eeuwigheid. Ordinaire bijdrage aan het niets. Betalen om te scheiden. “We denken de wereld als een gedachte van het universum, en het woord als een gedachte van het boek”, had hij geschreven. De metamorfose denken betekent de waarheid denken. De nacht is totaal, waar zich het eerste woord, van een aangemeten totaliteit, die van de dood, aftekent. Stof van het verleden, dat de ziel van de stervende, ondanks haar zwakte - sterkte is slechts valstrik -, in een laatste tot ziens (Adieu) met een ruk wegblaast. “Elk gezicht is een gewetenswroeging van het goddelijke gezicht. In zijn hartstocht voor God vernietigt de dood, met elke dag, dat van ons. Zijn doel? – De overeenkomst tussen Schepper en schepsel tot voleinding drijven”, had hij geschreven. “Het zichtbare - zei hij – is misschien niets anders als iets onzichtbaars, dat bang is, om zich bloot te geven.” Men kan van de woestijn niet als over een landschap spreken, want zij is, ondanks haar verscheidenheid, de afwezigheid van landschap. Uit deze afwezigheid betrekt ze haar werkelijkheid. “De datum van onze dood is met alle letters van onze geschriften ingeschreven. Soms proberen wij de datum uit te stellen, als we de letters vermeerderen; soms proberen we de datum in de tussenruimtes van de tekst te vinden; maar deze datum is niet makkelijk aan te wijzen. Waar de schrijver niet meer leest, zal de dood hem lezen”, zei hij. Het woord liegt af en toe, om te verleiden. Het boek nooit. Men neemt slechts waar wat men denkt. “Je kunt God niet zien – zei ook deze wijze – maar God ziet jou met jouw ogen.” En hij voegde toe: “goddelijk is de blik van de mens.” “De filosoof vreest de wijze, die met een woord, een gebaar, met een vrolijk gemoed zijn hele kennis tot stof kan maken.” In elk gelezen boek zit een nog te lezen boek, dat niemand zal lezen. Elke dood is vervroegd. Het boek is een uitdaging aan elk geloof. O dood, verdonkerde ster, die een krans van licht tot raamwerk heeft. O schipbreuk, o zon, gewillige buit van de bezitsgierige inkt, waarmee alles zich schrijft. De eeuwigheid tooit zich met haar eigen weerschijn, zwart kwarts, die het ogenblik rastert.
En de wijze zei: “o schemering. Dat was dus de dag? Een mislukte poging van het licht, om eeuwig het universum te verlichten? De dood is daar. En dat is reeds het niets.” Edmond Jabès: uit: "The book of margins"
The Absoluteness of Death
I
Death means
alliance.
". ..but here we reach the point where true being is altogether
confined and defined by its end, where consciousness, master of itself, joyously
destroys all possibility of escape and hypocrisy. Reduced to itself, stripped of
all the haphazard tinsel that disguised it, the inner will rallies, radiant, to
the imminence of death. It takes death as its accomplice, as if it could unveil
itself to our eyes only on a ground of nothingness, in the brief moment when the
hero gives way to the dark before fusing with it.
Because there is no more exit toward a future - which means there is no
way of 'thinking else - where'-being settles on the perfect fullness of here
and now. It mounts and makes firm its power, which henceforth nothing can
wrest from it."
Jean Starobinski
("Montaigne et la dénonciation du mensonge," Dialectica, vol.
22, 1968)
The
Lovers
" At this point, devotion turns into sacrifice on an
asymptotic curve toward the absoluteness of death. To live only for the beloved
soon becomes
living only through the beloved, having ceased to live for and through
oneself. A profound liberation which, in turn, gives our very life a marvellous
ease, joy and fearlessness.
...The passionate lover ...thus becomes a living dead, kept alive
by a kind of artificial respiration she craves-a potentially dead woman whose
every moment of life now depends on her beloved. To express this state is to
repeat constantly (in a most undiplomatic manner) that she would die if her
beloved turned from her. It is to proclaim that life is a conditional gift
received from him. ..His defection, say, rather, its mere distraction, would
doom the woman en trusted to him. So, in extreme devotion, sacrifice and suicide
become possible, but, we suspect, it is also the ultimate weapon of possessive
desire, of grasping greed. Mme de Staël and her heroines contrive to barter the
nothingness they face into the small change that allows them to preserve the
whole of being."
JeanStarobinski
("Suicide et mélancolie chez Mme de Staël," Coppet
Colloquium)
I
read, in parallel:
" At this point, devotion turns into sacrifice on an asymptotic
curve toward the absoluteness of death. To live only for (the book) soon becomes
living only through (the book), having ceased to live for and through
oneself. To profound liberation which, in turn, gives our very life a marvellous
ease, joy and fearlessness.
...(The
writer) thus becomes a living dead, kept alive by a kind of
artificial respiration he craves-a potentially dead man whose every moment of
life now depends on his (book). To express this state is to repeat constantly
(and in a most undiplomatic manner) that he would die if (the book) should turn
from him. It is to proclaim that life is a conditional gift received from it. ..
Its defection, say, rather, its mere distraction, would doom the man
entrusted to it. So, in extreme devotion, sacrifice and suicide become possible,
but, we suspect, it is also the ultimate weapon of possessive desire, of
grasping greed. (The writer) contrives to barter the nothingness he faces into
the small change that allows him to preserve the whole of the book."
II
LETTER FROM SARAH TO YUKEL
I am going to die, Yukel, I must, in this book we do not have time to finish writing. I am dying within myself for this unfinished book. How many untouched pages before us! Yet are they without wrinkles, as empty as we think? It is as if a shadow of an unhappy hand so heavy, so cold, it seems lifeless at the edge of the table. How heavy this hand at one extreme of my body! How heavy this he art in the moist hollow of my hand! The book could have been ours. I thought it would be. I hoped so. This was clearly madness. What life could appropriate the book all for itself? Death could, perhaps. Then all these still untried pages would yield to the accrued number
of words that nobody could read within time. A book for no one, at the end of a
love without frontiers. Tomorrow is another moment of the book to be deciphered.
LETTER FROM YUKEL TO SARAH
This book stripped of words, Sarah, nevertheless contains our story
because it is a book written by death, and we have been dead from the moment we
lost our name. A thick blanket of snow covers our words. They are so distant, so
forgotten by our brothers that they are perhaps no longer even human words, but
distorted echoes of our buried screams.
The absence of the book consecrates our absence. Like me, you are
alive only where we no longer are, that is, where all mirrors lie shattered at
the foot of a single one, behind which we stand, immobile.
The void we are examining is not that of the book we are quietly
plunging into. It is the void of their book, Sarah, of which we are a
transparent page, hostile against any resurgence of symbols, any belated
flowering.
Out of the silence of centuries, discrete words will, one day, surface
for us and then for those who have gradually learned to read us in the void. Our
book is for tomorrow.
(Does the book, here, stand for love? The book is an object of
love. The manifestations of love in the book are the hugs, kisses, bites of
sentences, words, letters, and, outside the book, an unveiled passion for the
written wound, fertile lesion whose lips we spread like a vulva to allow in the
sperm of death.
"Your parts, woman, are the white abyss of the book which once
bide for an unheard-of word that the flood of our words has since carried off
" he said.
But hate and envy are also in the book: hate and envy of God
quickened by an undeciphered text,
a text under the text, for which the latter exhausts and consumes itself. There
is fire in the page to kindle and snuff its whiteness, eternal morning of the
first, the only, book.)
From the terrace of my hotel I watch how countless birds - the waves -
die with wings spread over the water. And I say to myself, this must be the way
books die, given
that they begin with words taking wing toward the sky. At times, one will make
a powerful effort to rise into the air, but immediately fall back, making a hole
in the sea.
Our graves are not those of words, nor those of fish or seabirds,
graves of moving eternity. They disdain and disturb the order of time.
"There is no end to the sea or the book," you said.
"Words unwind the transparent thread of days in the continual
back-and-forth of their life and death left to themselves.
"Though the pen grow weaker and weaker, the book nevertheless
writes, in white letters, on to its end."
Making a book could mean exchanging the void of writing for writing
the void.
(Nothing is alike anymore. Remains what is to be remembered, that
is, what is still standing between what was and what is no more: simulacrum of
object, of language, of light. Writing is the dawning solitude of the letter.)
"Yes, I'm this murmur, as you also are this murmur, yet always separate
from one another, on either side of the murmur that says nothing, but, ah,
degrading"-"marvellous"-"noise saying nothing but: it goes
its way."
Maurice Blanchot (Le pas au-dela)
Edmond
Jabès
Le
Livre des Ressemblances – het Boek der Gelijkenissen
De
woestijn
«Het
woord van de oorsprong is een woord van de woestijn, 0 woestijn van ons woord,»
schreef rebbe Aslan.
«Er
is geen plaats voor degene wiens voetstappen hem in de richting van zijn
geboorteplaats voeren; alsof geboren worden slechts het gaan in de richting van
je geboorte inhield. Mijn toekomst is mijn oorsprong,» zei hij.
«Er
is geen weg terug meer mogelijk voor degene die ver de woestijn is ingetrokken.
Van elders gekomen, is het elders zijn tweede horizon geworden. Zand is de
vraag. Zand is het antwoord. Onze woestijn kent geen grenzen,» schreef rebbe
Semama.
Hij
hield een beetje zand in elke hand. «Enerzijds de vragen, anderzijds de
antwoorden. Ze zijn beide even zwaar als stof,» zei hij eveneens.
Scheppen
is van de toekomst het verleden van elke daad maken.
Met
een voorbeeldige stiptheid hervat de jood zijn vrijwillige tocht in de richting
van de woestijn; gaat hij een woord tegemoet dat nieuwe kracht heeft gekregen en
dat zijn oorsprong is geworden.
«Door
te scheppen schep je de oorsprong waar je jezelf in stort,» schreef rebbe Sanua.
«De
oorsprong is afgrond.» Rebbe Behit.
-
Als
God in de woestijn: gesproken heeft, dan is dat om Zijn woord van elke wortel te
beroven, opdat de schepselen bevoorrecht zijn in hun verbond met Hem. Van onze
ziel zullen wij een verborgen oase maken, zei rebbe Abravanel.
-
En
met Zijn geschreven woord, vroeg de volgeling, wat doen we daarmee?
-
Van
Zijn verkondiging van vuur maken we een boek van vuur dat niet kan opbranden en
dat nooit zijn laatste lezing krijgt, antwoordde rebbe Abravanel. Maar rebbe
Hassoud, wiens uitspraken en commentaren vanwege hun vrijmoedigheid meestal
slecht in de smaak vielen bij de exegeten, kwam tussenbeide en zei:
-
Zwervend
is het woord van God. Het vindt zijn echo in het woord van het rondzwervende
volk. Zijn woord kent geen oase, geen enkele schaduw, noch enige vrede, doch
slechts de onmetelijkheid van de zeer dorstige woestijn; doch slechts het boek
van die dorst, het allesverzengende vuur van het vuur dat op de drempel van de
verterende onleesbaarheid van het overgeleverde Boek alle boeken tot as
terugbrengt.
«Wat hebben wij gedaan, behalve onszelf tot in het
oneindige ter discussie stellen, door zelfs vraagtekens te plaatsen bij het
brommen van de vlieg? Daarin bestaat onze nederige verdienste en tevens de bron
van onze wanhoop,» schreef rebbe Feroush.
«Op welk verscheurend moment van ons onvermogen zullen
wij gedwongen worden het boek te knevelen in onze lezing? Ik sluit mijn ogen. Ik
weiger nog verder te gaan. Moge het boek zich uiteindelijk van onze ketenen
bevrijden.» heeft hij geschreven.
HET
VOORBIJGAAN HET GEZICHT
I
(Elk
woord heeft een ander woord als bestemming.
«Leesbaar
doch onleesbaar. Hoorbaar doch onhoorbaar: Ach, zul je me ooit kunnen lezen?
Ach, zul je me ooit een keer kunnen horen?» schreef rebbe Samha. En rebbe
Altiel schreef: «Zelfs niet een volledige naam. Zelfs niet een herkenbare
klank: ternauwernood een stilte die bij toeval wordt opgeëist.
Ik
zal nooit op jullie lippen zijn, noch in de vochtige warmte van jullie mond. Ik
zal nooit deel uitmaken van jullie herinneringen, o mijn naasten, o mijn
gelijken. En toch besta ik. En weldra zal ik sterven aan dit onbeschermde leven,
aan hetzelfde ongrijpbare moment dat in de angst voor het gezicht nagejaagd
wordt.»)
«Op
geen enkel moment zal het boek het gezicht weergeven. Het kan hoogstens alleen
het voorbijgaan ervan aangeven. Het boek noemt de nomade, de Hebreeër waarvan
'hij die voorbij doet gaan' de naam is, zoais het de woestijn noemt bij de naam
die in de taal van mijn voorouders eveneens plaats van her woord is. Daarom is
mijn boek een joods boek,» heeft hij geschreven.
II
Scheiden
om te verenigen: zoveel talloze verbintenissen.
«Om
ons meester te maken van het universum, beschikken wij, zonderlinge vissers,
slechts over een opeenstapeling van netten, die door de rede geknoopt zijn. Het
oneindige is bezaaid met nutteloze, ondeugdelijke knopen,» schreef rebbe Sari.
«Jij
gelooft dat je het woord kunt uitvlakken met er een streep door te zetten. Weet
je dan niet dat de streep transparant is? Niet de pen streept het woord door,
maar de ogen die het lezen,» schreef rebbe Taleb.
«Het
woord ontwikkelt zich alleen overdag. Het woord is de vogel waarvan de schaduw
schrift is,» zei rebbe Naoumi. Waarop rebbe Haled antwoordde: «Het schrift is
in dat geval het bewijs van het woord, zoals de schaduw op elk moment het bewijs
van de dag is.» En bij voegde eraan toe: «Welke dag kunnen we ons voor de
geest balen die niet eerst louter nacht was?»
Mijn
boeken stoelen op toevallige citaten van fictieve personages, op hun omstreden
borgstelling: steunen ze, in het aangezicht van de dood, dus slechts op zichzelf
- op mij? Maar is er wel sprake van ondersteuning?
Ze
berusten op hun eigen zeggingskracht die hun geen enkel respijt laat. Ze
beroepen zich op geen enkele autoriteit, laten zich op geen enkele waarheid
voorstaan, behalve dan die welke zichzelf onophoudelijk ter discussie stelt;
daarom kunnen ze niet naar een of andere zekerheid streven of ook maar een
beroep doen op enige hulp.
Boeken
van een woord dat nooit afgerond is, evenmin dwingend als overtuigend, niet
zekerder van zichzelf dan het van enig ander woord is. Boeken van een boek dat
aan de vier horizonten gekluisterd zit en waarvan de zinnen de ruimte bekrassen,
dunne straaltjes bloed...
«<Het
bloed van het universum voedt het woord dat het benoemt,» zei rebbe Asfi. En
hij voegde eraan toe: «De dageraad en de schemering zijn wellicht de twee polen
van het woord.» «Maar daartussen,» vroeg men hem, «wat zit daartussen?»
«Ongetwijfeld
zit daar de dag en de nacht van de niet te dateren pijn,» antwoordde rebbe Asfi.
Een
buiten-tijd is de tijd tussen het boek en zijn voorspel. Er zou op deze wijze
voor elke aanvang een ondenkbaar begin zijn, een echo die gedempt wordt als de
echo klinkt. De leesbaarbeid - van het boek - hangt samen met de tijd - van het
boek.
Alleen
water heeft het vermogen om water omboog te brengen.
«De
oceaan,» zei Sara, «is wellicht slechts een korrel zout op wiens ontreddering
al het water van de wereld heeft gereageerd.»
(<Als
we dan al niet kunnen weten wat de waarheid is,» schreef rebbe Naouab, «zullen
we dan tenminste weten waar ze zich bevindt?»
...
het is de vraag van de volgeling waardoor soms de meester kenbaar wordt.
"De volgeling staat borg voor de meester;» schreef rebbe Sod.)
«De
lezing van de eeuwigheid bestaat niet,» heeft rebbe Medid gescbreven. «Het
oneindige lezen is altijd alleen maar de verbrokkeling van de tijd lezen in het
tijdsvoorscbot van de benaming.»
III
«Zand
tegen de tijd en zijn onmiddellijke leesbaarheid. Wit op wit is het Boek van God
in de mens; zand op zand het boek van de mens in God,» schreef rebbe Sarar.
En
Yukel zei: «(Boeken, van beton of steen, opgesteld in een vooraf bepaalde orde.
verhieven zich bijna overal in de stad. Ik zocht tevergeefs naar het mijne."
En
Sarah zei: «We zullen nooit een woning hebben.»
En
Yukel zei: ..Het was nacht. Je leunde met je ellebogen op de vensterbank van het
verlichte raam in een van de gebouwen die voor mij oprezen.»
En
Sarah zei: «We hadden in dat boek kunnen zijn.»
En
Yukel zei: {(Ik maakte aanstalten om naar je toe te komen in je kamer, toen ik
plotseling werd omringd door zoveel gezichten die op het jouwe leken, dat ik
niet meer wist tot welk gezicht ik me moest wenden.»
En
Sarah zei: «We hadden in al die boeken kunnen zijn.»
En
Yukel zei: «(Welk boek zou het kunnen zijn, het onze, waarin geen boeken meer
zijn?)
En
Sarah zei: «Misschien het boek dat vóór het eerste en na het laatste komt;
misschien het boek waarin alle boeken vorm krijgen en uiteenvallen.»
Heeft
rebbe Arwab niet geschreven: «Het oneindige opent zich als een boek en binnenin
is alles wit»?
IV
("Elk
gezicht is kwelling van Godswege, verwijzing naar de oorsprong, naar de Naam:
naar de oorspronkelijke lezing die uit laatstgenoemde opnieuw is samengesteld.
Twee namen, Jahweh en Ehjeh, zijn de namen van de Heer die Hij bekend maakte om
de oorspronkelijke Naam, Ehwy. te verbergen,» schreef rebbe Sarda.
En
rebbe Arias schreef "Ehwy , naam die in de ontbinding van de Naam ontbonden
wordt.»)
Tot
niets verworden, zoals men tot alles verwordt.
Overvloed
aan water vergroot de dorst niet.
Voor
de voordrempel
…
de drempel die ons instinctief naar de drempel geleid zou hebben, zoals een
duidelijke oever naar de oever die in mist is gehuld.
I
Elke
avond brengt de belofte van een dageraad met zich mee. Elke dageraad is de
verwonding van de avond.
«In
de marge van jullie overtuigingen zou ik overal mijn weigering duidelijk kenbaar
hebben gemaakt, mijn niet-behoren tot welke vorm van macht, welke stam, welke
partij dan ook; want ik ben tegelijkertijd levend verleden en vermetele toekomst
van de vraag,» zei hij.
En
hij voegde eraan toe: «Laat jullie niet benevelen door de macht die de
goddelijke lezing verleent aan degene die zich er uit vrije wil geheel aan wijdt,
want jullie zullen aan jullie zelf sterven en niet aan de tekst.»
II
Bij
de leeftijd die een jood opgeeft, moet je altijd 5000 jaar optellen.
«Zo
oud is mijn stem dat ik ervan overtuigd blijf dat 1000 eeuwen haar op de proef
hebben gesteld,» schreef rebbe Halat.
En
hij voegde eraan toe: «Een stem zonder woorden.» «Jij zult van mij niets
leren, behalve dan dat het Niets geleerd moet worden,» heeft rebbe Talba
geschreven.
«Heb
ik dan, gebogen over het boek. alleen geleefd in afwachting van het woord uit
het raadsel dat, ofschoon door elke uiting overgebracht, tot op de dag van
vandaag nooit ontcijferd is?» zei rebbe Gab.
En
rebbe Barsa zei: ((Het sleutelwoord geeft geen uitzicbt op het woord, slechts op
de leegte.»
En
bij voegde eraan toe: «Het woord uit het raadsel is wellicht God. Daarom is elk
boek de ruimte die met een ontbrekend woord is geschreven. Als we dus menen over
de drempel van een gastvrije woning te stappen, zinken we, verraden, weg in het
niets.»
Maar
rebbe Ramat schreef hem: «Het niets wijst elke lezing af. Oog in oog met onze
uitingen is er de aangeboren vertwijfeling van de blinde.»
III
«Of
God nu bestaat of niet, dat is de vraag niet,» gaf rebbe Yasri toe tot grote
verontwaardiging van zijn toehoorders.
«Als
ik geloof dat God bestaat, bewijst dat nog niet dat Hij bestaat. Er niet in te
geloven, bewijst al helemaal niet dat Hij niet bestaat. Als wij ons een beeld
van God hebben kunnen vormen, dan is dat omdat wij in staat zijn om hem ons voor
te stellen en helemaal in ons bedenksel op te gaan. God verblijft aan gene zijde,
versterkt in Zijn mysterie en beschermd door Zijn geheim.»
En
hij voegde eraan toe: «Mysterie en geheim zijn slechts de duizelingwekkende
afstand tussen een toegestaan woord en een onacceptabele uiting.»
|
|