|
|
MERTONS
VISIE OP HET MONASTIEKE LEVEN
Toen
Thomas Merton in 1968 in Bangkok overleed, kwam er bruusk een einde aan een
fantastische reis waar hij zo naar verlangd had en waarvan hij nog veel
verwachtte, ook al noteerde hij in Polonnaruwa na het aanschouwen van de grote
Boeddhabeelden, die zo'n enorme indruk op hem maakten, dat hij gevonden had wat
hij steeds had gezocht.
Maar toen hij voor het eerst sinds 1941 zijn
abdij verlaten had voor een lange tijd, begon het heimwee naar huis al vlug te
knagen. Twee dagen voor zijn dood schreef hij nog aan Patrick Hart dat hij
heimwee had naar Gethsemani: "I feel homesick for Gethsemani".
Uit enkele documenten uit Mertons voorlaatste
levensjaar (1967), blijkt hoe hij naar het einde van zijn leven toe tot een
eigen visie op het monastieke leven geŽvolueerd was. Hij was duidelijk niet zo
optimistisch wat de toekomst van het kloosterleven betrof.
De journalist Colman McCarthy, die een tijdje
als monnik geleefd had in de trappistenabdij Holy Spirit te Conyers (Georgia),
werkte voor The Washington Post en voor nog enkele andere bladen. Op 13 december
1967 publiceerde hij in The National Catholic Reporter het artikel "Renewal
Crisis Hits Trappists", een relaas dat blijkbaar nogal wat beroering
veroorzaakte.
Om zich goed te documenteren had de
journalist een brief naar Merton geschreven. Deze had hem spontaan per kerende
post heel wat achtergrondinformatie verstrekt. Merton informeerde McCarthy
vanuit Gethsemani vooral over zijn eigen ideeŽn in verband met de
identiteitscrisis die het kloosterwezen op dat ogenblik doormaakte. Bij lezing
van het artikel blijkt dat McCarthy volop zijn profijt gedaan had met de door
Merton verstrekte informatie. In zijn artikel kwamen bijna letterlijke citaten
voor uit de brief die Merton op 15 augustus 1967 naar de journalist geschreven
had. Uit deze brief, die hier in vertaling volgt, blijkt ook dat hij de
journalist eigenlijk de volle vrijheid had gegeven en dat hij misschien al te
zeer op diens goede trouw gerekend had.
Dank voor je brief. Dat lijkt me interessant
te worden. Graag wil ik je wat ideeŽn aan de hand doen en hier zijn er al een
paar. Ik zal je nog enkele recente artikels sturen die nog niet gepubliceerd
werden. Doe er mee wat je wil.
1. Er bestaat reŽle hoop voor het
kloosterwezen over de hele wereld. Ik zie die hoop vooral in het Afrikaanse
kloosterwezen, in dingen zoals de Indische ashram van dom Bede Griffiths, in het
protestantse kloosterwezen van Taizť, bij de Kleine Broeders en bij de minder
bekende Broeders van de Maagd der Armen. Maar wat de gevestigde
kloosterinstellingen in Amerika betreft, zou ik niet durven zeggen dat ik echt
'hoopvol' gestemd ben. Sommige kloosters lijken als veroordeeld tot totale
inertie. Enkele - zoals Gethsemani, Conyers en andere - proberen progressief te
zijn, maar ze zijn zodanig gesetteld in een vaste structuur die echte
originaliteit en creatieve oplossingen praktisch onmogelijk maakt. Zij houden
het bij een trend van stevige organisatie en willen zo hun institutioneel imago
boven alles hooghouden. Ze hebben het niet echt verkeerd voor en zijn ook niet
in verval, maar in hun respectabele voorspoed, in hun vertrouwen en vaststaande
zekerheden, in hun gevestigde situatie en hun traditionele waardigheid binnen de
Kerk, zijn zij gehouden tot een onvermijdelijke strengheid en conservatisme, hoe
progressief ze zich ook proberen voor te doen. Ze meenden dat de invoering van
een liturgie in de volkstaal revolutionair zou zijn, maar na minder dan twee
jaar ontdekten ze al dat dit gewoon van geen betekenis was. Recente
veranderingen in de leefwijze zullen het leven wel draaglijker, maar niet
zinvoller maken. Deze monastieke instellingen faalden voor een goed deel in hun
opgave om voor hun postulanten een echt zinvol en creatief leven op te zetten.
Die jonge mensen gaan nu elders op zoek. Deze grote cisterciŽnzer- en
benedictijnerkloosters zullen wel overleven, maar ze hebben niet echt een
toekomst, tenzij ze in staat zouden zijn om heel snel over te gaan tot radicale
veranderingen.
2. Het ongeluk van het gevestigde
kloosterwezen, zowel in Amerika als elders is, dat het meer dan duizend jaar
lang stevig en volkomen geÔdentificeerd werd met wat Carl Amery omschreef als
'het katholieke milieu' zoals hij dat had geanalyseerd in Duitsland.
Milieu-katholicisme is een katholicisme dat zo volkomen afgestemd is op een
sociaal en cultureel gevestigd patroon, dat er niet langer onderscheid gemaakt
wordt tussen evangelie en milieu. Het milieu zal altijd automatisch de bovenhand
halen. In zulke situatie mogen er zelfs heilige en profetische individuen
opstaan, toch zal het instituut hen trachten te onderdrukken of te recupereren.
In plaats van de rol van profeet of beeldenstormer te vervullen in de wereld, in
plaats van een dynamisch of eschatologisch teken te zijn, zal zulk kloosterwezen
al zijn energie aanwenden om een respectabel en eerbiedwaardig beeld van
zichzelf op te bouwen en om aldus zijn eigen overlevingskansen als een waardig
en vaststaand instituut veilig te stellen.
3. Kan de jongere generatie in zulke
kloosters echt iets opsteken van dat heersend conservatisme? Zijn de
vooruitstrevende ideeŽn van de jongeren in overeenstemming met het monastiek
charisma? Of is het alleen maar een andere uiting van een seculiere apostolische
getuigenis? Dit zijn allemaal vragen die ik niet kan beantwoorden. Ik weet dat
er in deze kloosters een gistingsproces aan de gang is. Ongelukkig genoeg heerst
er veel onenigheid over de waarden die aan de basis liggen. Zo bijvoorbeeld de
term 'contemplatief leven', die in zekere zin al theologisch verdacht is, en die
vaak negatief gebruikt wordt om het 'niet-actieve' leven aan te duiden. Anders
gezegd, 'contemplatie' werd herleid tot zijn juridische betekenis: de beleving
van het slot en het koorgebed. De term 'contemplatief leven' wordt aangewend als
een excuus om monniken in het klooster te houden, om ze onwetend te houden
inzake de problemen en de noden van de wereld of om hen te weerhouden van een
dialoog met de wereld. En dat is rampzalig. Als men deze term aldus gebruikt,
zal de echte waarde van de contemplatie volledig in diskrediet gebracht worden.
In een onhandige poging om het monastieke leven te beschermen, zal dit
negativisme het alleen maar steriel maken en borg staan voor de dood ervan.
4. Wat doe ik persoonlijk? Zonder in details
te treden kan ik zeggen dat ik grotendeels leef in de marge van Gethsemani en
dat ik me concentreer op mijn eigen persoonlijke taak, mijn eigen persoonlijke
ontplooiing en mijn contacten met mensen van mijn niveau, zoals daar zijn: a)
dichters, schrijvers en kunstenaars en b) Boeddhisten, Hindoes, Soefis en mensen
die geÔnteresseerd zijn in de mystieke dimensie van de christelijke of andere
godsdiensten. Deze contacten blijven echter zeer beperkt. Laatst ontving ik een
belangrijke uitnodiging om naar Japan te gaan om de belangrijkste zencentra te
bezoeken, maar de toelating om erheen te gaan werd me categoriek geweigerd. In
een soort catatonische angst zegden mijn oversten dat dit volkomen strijdig was
met het contemplatieve leven. Commentaar hierbij is overbodig. Toevallig ging
die uitnodiging uit van een jezuÔet die raadsman is van het secretariaat voor
de niet-christelijke religies, van een Japanse bisschop en van een overste van
onze orde in Japan. Als je nog andere vragen hebt, stel ze dan gerust. Ik kijk
met belangstelling uit naar het artikel.
PS. Zorg om de liefde gods voor mij niet voor
te stellen als een zegsman van onze orde, want dat ben ik helemaal niet. Ik
geloof dat dit wel duidelijk genoeg is en jij weet dat heel zeker uit je
ervaringen in Georgia!
Op 13 december 1967 verscheen Colman
McCarthy's artikel onder de titel "Renewal crisis hits Trappists" op
de voorpagina van The National Catholic Reporter. Het verhaal was goed
gedocumenteerd: de auteur die zelf trappist geweest was, kende heel wat monniken
en hij vermelde dat ook in zijn artikel. Het was erg kritisch opgesteld en het
sprak in niet verkeerd te verstane taal over de toestanden die toen heersten in
veel Amerikaanse trappistenabdijen.
In zijn circular letter New Year 1968
maakt Merton duidelijk dat hij helemaal niet in zijn schik was met de tekst die
Colman McCarthy gepubliceerd had. Hij reageerde daarin in volgende bewoordingen:
Bepaalde vrienden werden opgeschrikt door een
recent artikel over de trappisten in ĎThe National Catholic Reporter'. In dit
artikel werd ik geciteerd en ik had verleden zomer inderdaad een brief
geschreven om te antwoorden op enkele vragen die de schrijver me gesteld had met
het oog op de voorbereiding van zijn verhaal. Hij gebruikte mijn woorden in een
artikel dat zeer sterk zijn eigen mening weergaf, die niet helemaal dezelfde is
als de mijne. Onmiddellijk heb ik naar de ĎThe National Catholic Reporter'
geschreven om de dingen recht te zetten. Ik geloof niet dat onze orde op het
punt staat in elkaar te storten en dat Gethsemani rijp is om opgeheven te
worden. Ik was evenmin gelukkig met de indruk die gewekt werd dat ik op
gespannen voet leef met mijn abt, en dat de gemeenschap hier innerlijk verdeeld
zou zijn. Alles gaat hier redelijk goed, natuurlijk wel als men het bekijkt op
korte termijn. Alhoewel ik persoonlijk vermoed dat we op langere termijn
misschien problemen zullen kennen die niet alleen opgelost kunnen worden door
een herschikking van de dagindeling en van de liturgie.
De schrijver van het artikel, Colman McCarthy,
maakte een tijdje deel uit van de trappistengemeenschap van Conyers in Georgia.
Hij is van mening dat het monastieke leven actiever en meer naar buiten gekeerd
moet zijn als het iets wil betekenen in deze tijd. Anderzijds zijn onze oversten
doodsbang om verwikkeld te raken in 'actieve werken' (parochiewerk en
dergelijke) zodat ze niet voor- of achteruit kunnen, en vanuit hun standpunt
gezien hebben ze gelijk. Ik ben ervan overtuigd dat er werkelijk mogelijkheden
bestaan voor ontplooiing, maar die moeten authentiek monastiek zijn, dat wil
zeggen, ze moeten gericht zijn op de realiteit van de monastieke roeping tot
innerlijke vrijheid, op creativiteit, op dialoog met andere contemplatieve
tradities, en dit veronderstelt dat wijzelf een echte contemplatieve discipline
en ervaring hebben. Maar het probleem ontstaat uit het feit dat wij alleen
officieel opgesloten en buitenschot blijven, wat maar weinig of niets bijdraagt
tot de ontplooiing van de authentieke contemplatieve mogelijkheden. Ik beschik
niet over een reeks antwoorden, en zoals ik reeds zei, ik stimuleer absoluut
geen nieuwe wetten. Ik geloof dat ik echter verplicht ben mijn eigen roeping te
ontwikkelen in zijn bijzondere en persoonlijke aard van eenzaamheid, dialoog en
creatief werk. Dit heeft bepaalde mensen steeds weer getroffen als een vreemde,
zelfs onmogelijke mengeling van idealen. Er was zelfs een tijd dat ik dit zelf
niet goed begreep. En misschien versta ik het nog niet, maar toch geloof ik dat
het dat is wat ik moet doen, en ik geloof dit zo sterk, dat ik weet dat ik nooit
zou kunnen aanvaarden verkozen te worden als abt.
Op 11 januari 1968 verscheen dan een soort
recht van anwtoord in The National Catholic Reporter van de hand van
Thomas Merton. Met de uitdrukkelijke vermelding "To the Editors"
publiceerde de krant Mertons antwoord onder de titel: "Merton: regain the
old monastic charism" De integrale tekst luidde als volgt.
Daar ik in het lange artikel van Colman
McCarthy over de achteruitgang van de trappisten overvloedig geciteerd word en
ik in verband daarmee een stapel post ontving, geloof ik dat ik mijn situatie
een beetje moet verduidelijken. Het is waar dat ik niet voluit optimistisch ben
wat de toekomst van ons instituut betreft. Maar ik ben niet van mening dat we
een echte achteruitgang beleven of dat we de ineenstorting nabij zouden zijn.
Wel denk ik dat we in onze grote instellingen heel dicht gekomen zijn tot een
toestand van onbeduidendheid. Anderzijds werden in een tamelijk simplistische
redenering nogal wat citaten van mij vermeld, in de zin alsof het beste antwoord
voor monniken zou zijn: 'trek er mmar op uit en doe maar iets, om het even wat,
word kapelaan, doe gewoon iets, ga in Gods naam op stap en trek maar wat
gezichten! Verstop je in ieder geval niet!' Ik geloof echter niet dat het zo
eenvoudig is. Het lijkt erop of de oude tweespalt tussen actie en contemplatie
weer wordt bovengehaald en alsof het beleven van gebed-contemplatie-stilte
volkomen onbeduidend zou zijn geworden, alsof alleen dingen als
actie-beweging-preken betekenis zouden hebben. Hierbij wordt volkomen over het
hoofd gezien dat voor de moderne mens beide dingen meestal even zinvol zijn, en
dat het over en weer springen van het ene op het andere om aandacht te trekken
hem alleen maar erg zal vervelen.
Laat me wat mij betreft in het kort mijn
standpunt toelichten. Allereerst wens ik te zeggen dat ik betreur dat in het
artikel de indruk gewekt wordt dat mijn abt en ik in staat van koude (of hete)
oorlog zouden leven. Dat is zeker niet zo. Wij verschillen soms van mening maar
we leven niet in ruzie zoals pater Du Bay en kardinaal McIntyre. Laat dit
duidelijk gezegd zijn en ook dat ik niet verplicht werd dit alles te schrijven.
Dom James was steeds erg bewonderenswaardig. Hij heeft aan mij zelfs met geen
woord gerept over het artikel in The National Catholic Reporter, al begrijp ik
heel goed dat sommige leden van onze orde er zich erg druk om maken.
Het is echter waar dat de rol van
'schuldbewuste toeschouwer' niet volledig mijn eigen keuze is. Ik wenste meer
betrokken te worden, zeker in monastieke kwesties en graag had ik meer vernomen
over hoe anderen met de problemen trachten om te gaan. Dit bleek echter niet
mogelijk. Anderzijds vraag ik me af of er iets kan bereikt worden door rond de
trappistenkloosters te lopen en zich de oren van het hoofd te praten. Dat
betwijfel ik.
Het probleem van de monastieke vernieuwing is
volgens mij niet alleen een kwestie van een liturgie die aangenamer en
begrijpelijker moet worden, een meer menselijke dagindeling, een rustiger en
meer ongedwongen gemeenschapsleven, een grotere mogelijkheid om zich bezig te
houden met de dingen van algemeen belang (vredesbeweging, mensenrechten).
Evenmin is het louter een kwestie van al of niet TV kijken, platen beluisteren
en intieme gesprekken voeren onder vrienden. Aan al die dingen werkt men al
verschillende jaren en die zijn nu ook grotendeels geregeld. Dit alles draagt
niets bij om het probleem op te lossen, het wordt zo alleen nog scherper
gesteld. Want terwijl men een streng en afgezonderd leven voor onmenselijk
houdt, meent men dat een rustig, comfortabel en gezellig leventje, van geen
betekenis is. En dat doet ons de vraag stellen die Colman McCarthy aanvoert: Zou
men zomaar gelijk wat moeten doen om uit deze zinloze toestand te raken die dan
plots zin zou krijgen? Paus Pius XII voorzag dit reeds een hele tijd geleden,
toen hij in een tekst gericht aan de contemplatieve kloosterzusters schreef dat,
als ze in het klooster niet ernstig leefden, ze geen excuus hadden om zich te
onthouden van actieve werken.
Volgens mij bestendigt dit juist dezelfde
uitdaging: ofwel is men een actieve opgesloten monnik, ofwel een erg actieve
apostel. Dit is een strikvraag die geldt voor iedereen. Om je leven zinvol te
maken word je verondersteld productief te zijn, je moet naar de markt trekken
met een product dat in trek is en je moet een instituut opzetten waar het
Amerika van de twintigste eeuw mee akkoord kan gaan. En dat doen wij in
Gethsemani met onze kaasmakerij. Toch lijkt dat nog niet te volstaan en dat zit
ons dwars. Waarom? Omdat het niet gaat om productie of om een beeld ophouden of
resultaten behalen die andere mensen naar waarde kunnen schatten. Resultaten
behalen is niet verkeerd, maar het is wel bijkomstig. Wat voor een monnik
belangrijk is, is iemand te zijn en niet iets.
Echte monastieke vernieuwing heeft te maken
met de herontdekking van de ware zin van het monastiek charisma. En dat charisma
is niet alleen een kwestie van zich terugtrekken in een hoekje om een zalige
vrede te genieten - dat is alleen maar een narcistisch genieten van zijn eigen
privacy omwille van zichzelf. Evenmin gaat het om dat andere narcisme (waar men
zich duidelijk minder bewust van is) en dat genoegen schept in het ontplooien
van zijn eigen diepe verwarring om die dan op te leggen aan andere gewillige
slachtoffers: die hen laat aantreden en hen vervult met de bedwelmende drang
naar prestatie, allen samen op stap naar hetzelfde doel. Dat is kinderachtig en
in geen geval een charisma.
Het monastiek charisma is een charisma van
vrijheid: de vrijheid om niet van tel te zijn in deze wereld en er geen
zichtbare resultaten te behalen, de vrijheid niet te moeten spreken als je dat
niet verlangt, om geen oordeel te moeten vellen over eender wat. Of in het
tegenovergestelde geval zonder aarzelen te spreken als je meent dat iets gezegd
moet worden (niet alleen als je denkt dat iemand anders verlangt dat jij het
voor hem zult zeggen). Voor alles behoedt het monastiek charisma je voor de
sleur van officiŽle verplichtingen, het bevrijdt je van het verzorgen van een
rijkelijk gevuld religieus tijdschrift, van retraiten die je moet preken, die
zusters tot waanzin drijft of gehuwde mensen overdondert... Een monnik hoeft
niets van dit alles te doen. Niet omdat hij zou beschikken over een geheim
luxe-artikel bestemd voor een of andere exotische winkel, maar omdat hij niet
noodzakelijk moet produceren om zichzelf te rechtvaardigen in de ogen van andere
mensen. Hij is geen verantwoording verschuldigd voor zijn leven tegenover hen,
omdat de waarde toch niet kan afgewogen worden op een weegschaal zodat iemand
het zou kunnen controleren. De 'eenzaamheid' van de monnik is de eenzaamheid van
rechtstreeks verantwoording verschuldigd te zijn voor God omwille van iets dat
men zelf niet helemaal begrijpt. Ik geef natuurlijk grif toe dat dit niets
anders is dan de eenzaamheid van ieder ander mens.
De 'gemeenschap' van de monnik is niet alleen
zijn keurige kleine gesloten familie met zijn afgepaste en precieze rituele
aangelegenheden, maar de familie van alle mensen, inzonderheid van hen met wie
hij toevallig in contact komt op een vrije en onvoorziene wijze. Nu spreek ik
duidelijk in termen van een ideaal dat eigenlijk onmogelijk te verwezenlijken
valt, want: a) de monnik is er zich ten zeerste van bewust 'zichzelf te
rechtvaardigen' door de monastieke werken: liturgie, ascese, en andere dingen.
En b) hij leeft afgesloten in zijn kleine gemeenschap en is 'beschermd' tegen
alle contacten, behalve deze met zijn directe familie eenmaal per jaar.
De vernieuwingsexperimenten die hoopvol
lijken, vinden eerder plaats op informeel vlak, en niet in de routine van het
gewone kloosterleven. Ik zou willen zeggen dat hoe bewuster iemand monnik is,
hoe meer het echt monastiek charisma eigenlijk verstikt wordt door een vals
bewustzijn. Misschien moeten we wel zeggen dat, zoals het beste theater en de
boeiendste poŽzie anti-poŽzie is, om monnik te worden, men ook moet leren een
niet-monnik te zijn, of dit althans te betrachten, of met andere woorden dit te
betrachten buiten het conventionele kader om. De grootste moeilijkheid blijft
echter dat het monnikenleven geen kwestie is van kant en klare charisma's. Wel
integendeel. Het vereist tucht, en veel, geen pseudo-tucht maar een radicale
omkeer. Waar ter wereld zal iemand deze vorming vinden? In de meest kloosters
bestaat dat niet. Het is zo iets als een vergeten kunst.
Dat Merton het trappistenleven na 25 jaar tamelijk kritisch bekeek staat wel vast. Zijn talrijke geschriften en zijn eigen leven illustreren dit. Maar het staat eveneens als een paal boven water - de feiten staan er trouwens borg voor - dat hij de trappisten niet wilde verlaten, dat hij zich nooit echt van zijn orde wilde distantiŽren. Hij wist maar al te goed dat heel zijn inzet - zijn leven en zijn werk - waardeloos en nutteloos zouden worden als hij de trappisten ooit de rug zou toegekeerd hebben. Ondanks alles doen we er dus goed aan, datgene wat hij in het voorjaar van 1968 schreef, heel ernstig te nemen: "Het zou volkomen oneerlijk zijn als ik zou beweren dat, toen ik voor het eerst naar Gethsemani kwam, deze plaats voor mij niet 'een teken van Christus' was. (...) Toch, en ik spreek hier voor mezelf en voor de anderen die zoals ik gebleven zijn, niettegenstaande het feit dat we goede redenen hadden om het niet te doen, hebben wij herhaaldelijk onze aanvankelijke keuze hernieuwd. (...) We verkozen te blijven omdat we bleven geloven dat God dit van ons vroeg..." |