richard van saint victor
Start Omhoog

 

 

 

Start
OmhoogErectiele disfunctie

Vier graden van liefdegeweld

[1] Gewond ben ik van liefde. De liefde dwingt me ertoe over de liefde te spreken. Van ganser harte stel ik me in haar dienst. Zoet is het en in ieder opzicht heerlijk te spreken over de liefde. Een zalig onderwerp is het, bijzonder rijk, een onderwerp dat in het geheel geen verveling kan opwekken bij de schrijver, noch weerzin bij de lezer. Voor de smaakzin van het hart is immers heer lijk alles wat de liefde kruidt. Als een mens heel zijn bezit zou weggeven voor het genot van de liefde, dan zal hij de indruk hebben dat dit nog niets is. 

[2] Groot is de kracht van de liefde, bewonderenswaardig haar innerlijke kracht. Er zijn vele graden in haar, die onderling duidelijk verschillen. Wie zou erin slagen hen op een waardige manier te onderscheiden, of zelfs maar op te sommen? In de liefde vindt men vanzelfsprekend gemoedsaandoeningen zoals menselijkheid, kameraadschap, affiniteit, familieband, broederlijkheid, en vele andere gelijkaardige. Boven al deze trappen van liefde is er echter die vurige en geweldige liefde die het hart doordringt en het gemoed in vuur en vlam zet, die de ziel tot in het merg doorboort, zodat ze in alle waarheid zegt: "gewond ben ik van liefde."

[3] Laten we overwegen wat die alles overtreffende adel van Christus' liefde is, die sterker is dan de liefde van ouders en die de liefde van kinderen en van de echtgenote overstijgt of uitdooft, en die zelfs de eigen ziel doet haten, 0 hevigheid van de liefde, o geweld van de liefde! 0 allerhoogste, o alles overtreffende adel van Christus' liefde! Dat, broeders, is wat we op het oog hebben, dat is het waarover we willen spreken: de hevigheid van de liefde, de hoogste adel van deze verlangende liefde, Jullie weten best dat spreken over de liefde iets anders is dan spreken over haar uiteindelijke vervulling, Daarover spreken is niet hetzelfde als spreken over haar hevigheid. 

[4] Ik schenk aandacht aan wat de geweldige liefde uitwerkt, en zo ontdek ik wat eigenlijk de hevigheid van deze volmaakte liefde is. Kijk, ik zie sommigen die gewond zijn, anderen gevangen, en weer anderen  bezwijkend -en dat allemaal door de liefde. De liefde kwetst, de liefde bindt, de liefde doet hunkeren, de liefde doet bezwijken. Is dat alles niet sterk? Is dat alles niet geweldig? Hier zijn de vier graden van de brandende liefde waarop we momenteel al onze aandacht richten. Wees aandachtig, broeders, richt jullie aandacht op die liefde die jullie zozeer verlangen, hoort over haar, en hunkert naar haar die jullie zo sterk beogen. Willen jullie horen over de liefde die kwetst? Je hebt mijn hart gewond, mijn zuster, mijn bruid, met een blik van je ogen en met een haar op je hals." Willen jullie horen over de liefde die bindt? "Door de banden van Adam zal ik hen trekken, door de ketens van de liefde. " Willen jullie horen over de liefde die doet wegkwijnen? "Dochters van Jeruzalem, als jullie mijn geliefde vinden, zeg hem dan dat ik ziek ben van liefde." Willen jullie horen over de liefde die bezwijkt en die tot bezwijming voert? "Mijn ziel, zegt [de psalmist], bezwijkt bij het ontvangen van uw woord, en naar uw woord heb ik hunkerend uitgezien." Zo doet de liefde bezwijken, doet ze hunkeren. De liefde heeft haar ketens, en de liefde slaat wonden.

[5] Maar de banden van onze eerste vader Adam, wat zijn dat anders dan de gaven van God? Wat zijn die ketens van de liefde anders dan de geschenken van God? De gaven van de natuur, van de genade en van de glorie. Door deze band van zijn gaven maakte God Adam aan Hem verplicht, en maakte Adam tot een schuldenaar van de welwillendheid. God schiep de natuur, schonk de genade, beloofde de glorie. Ziehier een drievoudige band: de gaven van de schepping, de geschenken van de rechtvaardiging, de gunsten van de verheerlijking. We weten dat een drievoudige band moeilijk gebroken wordt.  En toch is hij gebroken geweest: van in den beginne heeft de mens het juk gebroken, de ketens verbroken. De Heer heeft echter, met zijn sterke hand zijn band van liefde willen vermeerderen, om ons sterker aan Hem te binden en ons intenser in zijn net te vangen. Hij heeft ons zijn eigen goed geschonken, Hij heeft om onzentwil ons kwaad gedragen, zodat Hij ons tweemaal aan Hem verplicht maakte: zowel door het goede dat Hij ons geschonken heeft, als door het kwade dat Hij om onzentwil gedragen heeft. In deze banden van liefde heeft Hij de gevangenschap gevangen gezet, grootmoedig gaven schenkend aan de mensen en uit vrije wil het kwaad dragend omwille van de mensen. O hoe weinig sterk is hij die niet door zoveel liefdesbanden kan gevangen worden! O hoe weinig vrij is hij die de verplichtingen van zulk een gevangenschap niet dwingen! 

I.

[6] Maar laten we terugkeren naar die graad van de liefde die we eerst hebben geplaatst en die we "kwetsend" hebben genoemd. Lijkt het je niet dat het hart doorboord is, wanneer de gloeiende spies van de liefde het merg van de menselijke ziel doorboort en het gemoed zozeer doorsteekt dat ze haar hunkerende verlangen niet meer kan beheersen, en in het geheel niet meer kan verbergen. Het verlangen brandt het gemoed woedt kookt hunkert zucht diep en stoot hunkeringen uit. Dit zijn duidelijke tekens van een gewonde ziel: zuchten en klagen, een bleek en uitgeteerd gelaat. Nochtans laat deze graad van liefde een pauze toe, en wijkt ze voor de zorg voor bezigheden die te doen staan en voor bekommernissen. Degenen die door dit type gekweld worden, als waren ze slachtoffer van koorts, worden nu eens hevig in vuur en vlam gezet en komen dan weer enigszins op adem in de dagelijkse beslommeringen. Maar na een kleine pauze keert deze hevige vurigheid nog sterker weer, brandt het in deze ziel die al gebroken is, en laait ze nog heviger op. Zo verdwijnt ze dikwijls en keert dan heviger terug, en op die manier maakt ze de ziel geleidelijk aan zwakker, breekt ze haar krachten en brengt haar de uitputting nabij totdat ze de ziel helemaal aan zich onderwerpt en ondergeschikt maakt, de "memorie" van deze ziel helemaal bezighoudt met haar juk, haar helemaal omvat, helemaal aan zich verplicht, zodat deze ziel niet meer in staat is zich aan haar te onttrekken of aan iets anders te denken, en overgaat van de eerste naar de tweede graad.

[7] We hebben immers gezegd dat de eerste graad kwetst, en dat de tweede bindt. Is het niet helemaal en zonder enige tegenspraak duidelijk dat de ziel gebonden is wanneer ze dit ene niet meer kan vergeten, noch in staat is om aan iets anders te denken? Wat ze ook doet, wat ze ook zegt, door dit ene wordt haar geest steeds beziggehouden, met dit ene is haar "memorie" voortdurend bezig. Als ze slaapt droomt ze ervan; als ze waakt denkt ze er ieder uur aan. Het is, lijkt me, eenvoudig in te zien hoezeer deze graad, die de geest geen uur met rust laat, de vorige overtreft. Men kan dus terecht zeggen dat in de eerste graad de ziel gekwetst wordt, en in de tweede gebonden. Het is immers vaak minder erg, gekwetst te worden dan gebonden. Iedereen weet dat vaak een strijder in een gevecht geraakt wordt en gewond, maar toch aan zijn achtervolger weet te ontsnappen en, al is hij gewond, toch weer als een vrij man kan ontsnappen. Maar wanneer in het gevecht de strijder geveld wordt, en als een overwonnene opgepakt en weggevoerd, en als een weggevoerde gevangen gezet, en in de gevangenis geketend en vastgeklonken, dan is hij helemaal gevangen. Zeg me, welk van deze twee situaties gaat het verst, is het ergst? Is het niet draaglijker gewond als een vrij man te kunnen ontsnappen, dan, gevat en gebonden, gevangen gehouden te worden? 

[8] Deze graad, in tegenstelling tot de vorige, laat geen pauze toe, maar zoals koorts brandt ze met een ononderbroken gloed in de ziel. Ze ontvlamt de ziel met het vuur van haar verlangen, en gunt de ziel dag en nacht geen rust. Zoals de zieke die te bed ligt of de gevangene die vastgeketend is, de plek waar ze zich bevinden niet kunnen verlaten, op dezelfde manier kan degene die in de tweede graad van de geweldige liefde opgenomen is, zich niet meer afwenden van die ene en diepe bekommernis of zorg, wat hij ook doet, of waar hij  zich ook wendt. Indien het in de eerste graad gaat om verkeerde verlangens, dan moeten en kunnen we er geen weerstand aan bieden, maar wel ze ontwijken. Het is niet zozeer door ze te bestrijden als wel door ze te ontvluchten dat we ze afweren, wanneer we met onze vooruitziende geest steeds onze toevlucht nemen tot nuttige en eerbare bezigheden én overwegingen, en vervullen wat geschreven staat: "Vlucht de ontucht." 

[9] Het geweld van de eerste graad kan dus ontweken worden, maar niet beheerst; de hevigheid van de tweede graad kan echter noch overwonnen worden door ze te bevechten, noch ontweken door ze te ontvluchten. Hoor degene die gevangen is, en zucht, en de hoop op vluchten opgegeven heeft: "ik kan niet meer vluchten; er is niemand die zich om mij bekommert ." Maar we zien vaak dat degenen die niet meer kunnen vluchten, zich toch nog kunnen vrijkopen. Wanneer we de bekoring niet met kracht kunnen weerstaan of met voorzichtigheid kunnen ontvluchten, dan moeten we door werken van barmhartigheid en gehoorzaamheid ons vrijkopen en ons van het juk van de slavernij ontdoen. Dat zijn immers echte en waarachtige rijkdommen, waarover geschreven staat: "De verlossing is de echte rijkdom voor de ziel." Maar wanneer de liefde uitgegroeid is tot deze tweede graad van hevigheid: waardoor kan ze dan nog groeien, zo vraag ik me af, Wat kan er nog heviger zijn dan deze hevigheid, als men ze al niet meer kan overwinnen of ontvluchten? Indien ze door geen enkele andere gemoedsbeweging meer kan overstegen worden, is deze liefde de hoogste, en indien ze onlosmakelijk aan de ziel vastzit, is ze blijvend. En wat kan er heviger zijn dan haar hevigheid wanneer ze de hoogste is en blijvend ? En toch, de hoogste zijn is niet hetzelfde als de enige zijn, zoals "steeds aanwezig zijn" niet hetzelfde is als "geen deelgenoot dulden". We kunnen immers aanwezig zijn, vele gezellen hebben, en onder hen een hogere plaats bekleden. Zo zie je welk een eminente grootte er voor de liefde nog bestaat om naar toe te groeien, wanneer ze reeds de hoogste is, maar nog de enige kan worden. 

[10] De liefde stijgt op naar de derde graad van hevigheid wanneer ze ieder andere vorm van gemoedsbeweging uitsluit, wanneer ze niets meer bemint dan dit ene [nl. beminnen] of omwille van dit ene. In deze derde graad van hevige liefde kan niets meer voldoening geven aan de ziel dan dit ene, zoals ze ook nergens meer smaak in vindt dan in dit ene. Dit ene bemint ze, heeft ze lief. Naar dit ene dorst ze, dit ene verlangt ze. Hiernaar hunkert ze, hiernaar smacht ze, vanuit dit ene ontbrandt ze, en hierin rust ze. Alleen dit kan haar weer op krachten brengen, dit ene waardoor ze verzadigd wordt. Niets is zoet, niets heeft smaak, tenzij het door dit ene op smaak wordt gebracht. Wat er zich verder ook aandient, wat er zich ook voordoet, het wordt direct afgewezen, onmiddellijk veracht, namelijk wat haar aangedaan worden [door de liefde] niet dient of niet in dienst staat van haar verlangen. Wie zou er de tirannie van deze gemoedsbeweging waardig kunnen beschrijven -hoe die elk verlangen wegjaagt, alle ijver uitsluit, elke activiteit krachtig onderdrukt die, in haar ogen, haar verlangen niet dient? Wat ze ook doet, wat er ook gebeurt, het lijkt haar nutteloos, meer nog, het lijkt haar onverdraaglijk als het niet overeenkomt met dat ene doel van haar verlangen en erheen leidt. Wanneer ze kan genieten van dat wat ze verlangt, dan meent ze alles tegelijk te bezitten. Zonder dit gruwt ze van alles, staat alles haar tegen. Want als ze dat ene niet kan genieten, verkwijnt haar lichaam en teert haar hart weg. Ze aanvaardt geen raad. Geen rede brengt haar tot bedaren. Geen enkele troost accepteert ze. 

[11] In de tweede graad kan de ziel zich nog door allerlei activiteiten bezighouden, maar ze kan er met haar gedachten niet in opgaan, aangezien ze de gedachte aan wat ze bemint niet kan vergeten. In deze graad kan de geest die wegteert en verkwijnt door een te sterke liefde, zich met niets anders bezighouden, evenmin als hij iets anders kan overwegen. De tweede graad behelst alle gedachten, de derde graad ontbindt alle activiteit. De tweede bindt op het vlak van de gedachten; de derde ontzenuwt op het vlak van de activiteit. In de tweede graad hebben we nog vrije handen en voeten en kunnen we ze nog, zoals iemand die koorts heeft, uitstrekken. We kunnen -en moeten -ze immers nog afmatten en actief laten zijn in een of ander goed werk. In de derde graad echter maakt de overvloed van liefde, zoals bij het wegkwijnen, de handen en voeten krachteloos, zodat vervolgens de geest in het geheel niet meer volgens zijn oordeel handelt. De geest blijft in deze toestand haast onbeweeglijk, beweegt zich nergens, noch in gedachten, noch in handelingen, tenzij dan daarheen waar ofwel zijn verlangen hem trekt, ofwel het gemoed hem duwt. 

[12] Zoals we reeds zeiden kan men, in de eerste graad, bij slechte gedachten vluchten door toeleg op de voorzichtigheid. In de tweede graad, waar men niet kan vluchten, kan men zich nog loskopen met goede werken. Maar in de derde graad, wat voor bescherming is er mogelijk, wat voor remedie, voor hen die al niet meer kunnen overwegen wat noodzakelijk is noch kunnen doen wat nuttig is? Luister naar iemand die zowel in hart als in lichaam wegkwijnt, in zijn lichaam wegteert en in zijn hart verward is: "mijn hart is verward; mijn krachten begeven het." Voor zulk een noodgeval vind ik geen enkele andere remedie dan zich tot de goddelijke barmhartigheid te wenden, en zijn genade af te smeken. Als je helemaal wegkwijnt, als je geen vrije handen of voeten meer hebt, dan heb je toch nog altijd je tong, en kun je je lippen nog bewegen. Als je op eigen krachten geen mogelijkheid meer hebt om te ontkomen, roep dan tot Hem voor wie alles mogelijk is.

[13] Ik denk dat je ziet hoe sterk deze kracht van de liefde al toegenomen is, wanneer ze uitgroeit en opstijgt tot de hevigheid van deze derde graad, en wat een wonder is het dat het mogelijk is dat ze nu nóg meer kan opstijgen. In de eerste graad doorboort ze het gemoed; in de tweede bindt ze de gedachten; in de derde ontbindt ze de activiteit. Het gemoed wordt aldus gevangen gezet in de eerste graad, de gedachten in de tweede en de activiteit in de derde. Dat is dus de hele mens. Wat kan er nog meer gebeuren? Als alles wat er in de mens is, gevangen gezet is, wat kan er dan nog meer gebeuren? Als die kracht van de liefde heel de mens bezit, als de grootheid van de liefde hem helemaal absorbeert, waarin zou de liefde dan nog meer kunnen groeien, zo vraag ik me af. Als ze alles heeft, kan ze zich niets meer toe-eigenen. Wat zullen we zeggen wanneer ze alles heeft, en dit alles voor haar toch niet volstaat? Wat, zo vraag ik me af,zullen we zeggen wanneer alles in haar bezit is, en dit alles toch niet volstaat om haar verlangen te verzadigen? Het is duidelijk dat het onvermogen van de mens onvergelijkelijk groter is dan zijn vermogen. Toch is de mens in staat te verlangen zowel naar dat wat in zijn vermogen ligt als naar dat wat niet in zijn vermogen ligt. Zie dus hoe oneindig datgene is waartoe het verlangen zich kan uitstrekken, zelfs wanneer ze de derde graad al bereikt heeft. 

[14] De vierde graad van de hevigheid van de liefde bestaat erin dat er niets meer kan volstaan voor het hunkerende verlangen van de ziel. Aangezien deze graad de grenzen van het menselijke kunnen ten enenmale overschreden heeft, kent hij niet zoals de andere graden een eindpunt in zijn groei, omdat hij steeds iets vindt wat hij nog verder kan verlangen. Wat ze ook doet, wat er haar ook overkomt, het verlangen van de vurige ziel geraakt niet verzadigd. De ziel heeft dorst, en drinkt, maar drinken lest haar dorst niet. Integendeel, hoe meer ze drinkt, hoe meer ze dorst. De dorst en de honger van deze gulzige en naar steeds meer verlangende ziel worden niet gestild maar gekweld wanneer ze ten volle geniet van al wat ze verlangt. In deze toestand wordt het oog niet verzadigd door te zien en het oor niet door te horen, of ze nu tot de afwezige spreekt, dan wel de aanwezige ziet. Wie kan er de kracht van deze hoogste graad waardig uitleggen, of wie kan de hoogste adel hiervan waardig overwegen ? Is er iets, zo vraag ik me af, dat een mensenhart dieper kan doordringen, pijnlijker kan kruisigen, heviger kan bewegen ? Wat, zo vraag ik me af, is er moeilijker, wat is er pijnlijker dan wanneer men zijn dorst niet kan temperen door eraan te weerstaan of kan lessen door dronken te worden? Wonderbaarlijke en vooral ellendige gulzigheid die noch door zorgvuldigheid verdreven, noch door verzadiging gestild wordt. Ongeneeslijke en totaal hopeloze hartstocht, waarbij men steeds een geneesmiddel zoekt en het maar niet vindt, meer nog, waarbij alles waarvan men meent dat het genezing kan brengen, de hartstocht alleen maar doet toenemen. 

[15] Dit is de graad die tot bezwijken voert, zoals we gezegd hebben, en die doet wanhopen aan remedies. En zoals een opgegeven zieke die als het ware al dood is en niet meer weet wat hij nog kan doen of van een ander mag verwachten, wordt hem verder alle geneeskundige zorg onthouden. Hij wordt aan zijn lot overgelaten; hij ademt nog en hij schijnt van uur tot uur de dood te naderen. Hij ademt reeds zijn laatste adem, en hij geeft geen aandacht aan wat er zich rondom hem afspeelt of wat er met hem gebeurt. Zo ook degene die onder de hevigheid van dit hevige verlangen hunkert: wat er hem ook gebeurt, men kan hem geen enkel geneesmiddel meer geven noch troost bieden. Welke troost men hem ook aanreikt, het raakt zijn ziel niet, en zo voelt hij ook niet meer wat er zich rondom hem afspeelt, alsof hij iemand was die op sterven ligt.

[16] In het geval van slechte verlangens, dan rest er een ziel, wanneer ze hevig aangetrokken wordt tot deze staat, niets meer dan dat anderen voor haar bidden, en dat de Heer misschien aandacht heeft voor hun geloof, hem het leven weergeeft en aan zijn moeder terugschenkt, Hij die uit de stenen zelfs kinderen van Abraham kan verwekken, en naar de onderwereld voert of weer terughaalt zoals Hijzelf verkiest. In deze toestand wordt de liefde vaak een soort waanzin, tenzij een wonderlijke bedachtzaamheid en een even wonderlijke standvastigheid haar hartstocht kunnen afremmen. In deze toestand gebeurt het vaak dat er tussen de geliefden ruzie ontstaat, er komen vaak twisten van en, al zijn er geen echte redenen tot vijandschap voorhanden, toch gaan ze er onechte en soms zelfs onwaarschijnlijke veinzen. In deze toestand gaat de liefde vaak over in haat, wanneer niets het wederzijdse verlangen kan verzadigen. Dan gebeurt wat we meermaals bij sommigen kunnen zien, namelijk dat hoe heviger ze aanvankelijk van elkaar leken te houden, hoe sterker ze nadien elkaar vol haat vervolgen. Meer nog -wat nog wonderlijker is -het gebeurt vaak dat ze op één en hetzelfde ogenblik elkaar zozeer haten terwijl ze niettemin niet kunnen ophouden te hunkeren van verlangen, en elkaar zozeer beminnen, terwijl ze niettemin niet kunnen stoppen elkaar in haat te vervolgen. Beminnend haten ze en hatend beminnen ze en, wonderlijk genoeg -of beter: jammer genoeg -, groeit de haat uit het verlangen en het verlangen uit de haat. En vuur en hagel vallen op hen neer. De hitte van het verlangen is niet in staat het ijs van de haat te smelten, en de hagel van de afkeer is niet in staat de brand van hun hevige hunker uit te doven. Bovenmate, meer nog, zelfs boven zijn natuur uit, wordt het ijs sterker in het water, want de brand van de liefde vlamt meer op door de wederzijdse tegenstelling, dan dat het zou kunnen toenemen door wederzijdse vrede.

[17] Dat zijn dus de vier graden van hevigheid in de vurige liefde, zoals we ze hierboven opgesomd hebben. De eerste graad van hevigheid bestaat erin dat de geest aan zijn verlangen niet meer kan weerstaan; de tweede graad dat de geest het verlangen niet meer kan vergeten; de derde graad dat hij in niets anders nog smaak vindt; de vierde en de laatste graad wanneer het verlangen zelf geen voldoening meer schenkt. In de eerste graad is de liefde dus onoverwinnelijk, in de tweede onlosmakelijk, in de derde graad is de liefde exclusief en in de vierde onverzadigbaar. Onoverwinnelijk is de liefde die voor geen andere  gemoedsbeweging meer wijkt; onlosmakelijk wanneer ze niet meer uit het bewustzijn verdwijnt; exclusief wanneer ze geen deelgenoot duldt, en onverzadigbaar wanneer ze door niets kan verzadigd worden. En vermits men specifieke aspecten van elke graad kan aangeven, kan m en voor de eerste graad in het bijzonder de uitmuntendheid van de liefde opmerken, in de tweede graad de hevigheid, in de derde het geweld en in de vierde dat ze alles overtreft. Hoe uitmuntend is immers de liefde wanneer ze voor geen andere innerlijke beweging meer wijkt! Hoe hevig is de liefde wanneer ze de geest geen rust meer gunt! Hoe sterk is haar geweld wanneer ze elke andere innerlijke beweging krachtig verjaagt! Hoe alles overtreffend is ze wanneer ze door niets meer voldaan wordt! O adel van de liefde, o hevigheid van de liefde, o geweld van de liefde, o alles overtreffende liefde! 

II.

[18] Deze vier graden van liefde zijn verschillend wanneer ze goddelijke of menselijke bewegingen betreffen. Ze zijn helemaal verschillend en doen zich anders voor in geestelijke dan in lichamelijke verlangens. Voor geestelijke verlangens geldt: hoe groter hoe beter; voor lichamelijke verlangens geldt: hoe groter hoe erger. In de goddelijke beroeringen is het hoogste ook het meest fundamentele. In de menselijke bewegingen is het hoogste het slechtste. In menselijke bewegingen kan de eerste graad goed zijn, de tweede is zonder twijfel slecht, de derde is slechter en de vierde slechtst. 

[19] We weten dat in de menselijke bewegingen, de huwelijksliefde de voornaamste plaats moet hebben. Daarom is in het huwelijksbed terecht die graad van liefde goed, die gewoonlijk alle andere gevoelens beheerst. Door een wederzijdse intieme liefde wordt immers de band van vrede, tussen hen die met elkaar verbonden zijn, sterk gemaakt, en de onlosmakelijke band, die bedoeld is om blijvend te zijn, wordt hierdoor dierbaar en aangenaam. De eerste graad van liefde kan dus, als het gaat om menselijke gevoelens, goed zijn. Maar de tweede is zonder twijfel slecht. Wanneer ze immers de gedachten zo aan zich bindt dat die niet meer losraken, wanneer ze niet meer toelaat dat die overgaan naar andere zorgen, dan ontneemt ze vaak zowel de zorg van waar men verantwoordelijk voor is en de aandacht voor datgene waar men moet voor zorgen. De derde graad van deze liefde, die iedere andere innerlijke beweging uitsluit, is niet alleen slecht, maar begint zelfs bitter te worden, want het is onmogelijk naar hartelust te genieten van wat men verlangt, en van iets anders kan men geen enkele troost ontvangen. De vierde graad is, zoals we zeiden, het slechtst van al. Wat kan men zich immers nog erger indenken dan dat wat de mens niet alleen slecht maar ook ellendig maakt? Wat is er triester dan steeds afgemat te worden door het verlangen naar dat waardoor men nooit verzadigd kan worden? We hebben hierboven aangetoond hoe de geest in deze graad voortdurend brandt in hitte en ijs, vermits de haat niet vanuit het verlangen uitgedoofd wordt, noch het verlangen vanuit de haat.   En wat is dit anders dan een soort voorafbeelding van de toekomstige verdoemenis, waar men steeds overgaat van de gloeiende hitte naar de ijzige sneeuw, en van de ijzige sneeuw naar de hitte van het vuur? 

[20] Deze laatste graad van liefde is de ergste als het gaat over menselijke verlangens, maar als het gaat om goddelijke beroeringen, dan is deze uitstekend. Als het gaat over menselijke verlangens, dan geldt dat, wat er de menselijke zielook overkomt, het haar niet kan verzadigen. Als het echter gaat om goddelijke bewegingen dan geldt dat, wat ze ook doet voor haar God, het haar niet kan voldoen. In deze graad is de menselijke geest in het ene geval [nI. menselijke verlangens] steeds bezorgd over wat hem zal te beurt vallen, niet over wat hij zal doen. In het andere geval [nl. goddelijke beroeringen] draagt de menselijke geest meer zorg over wat hij zal doen, dan wat hem zal overkomen. In de goddelijke verlangens geldt dat, hoe sterker de innerlijke beweging is en hoe hoger de graad van liefde, des te beter en kostbaarder is ze. O hoe kostbaar is die eerste graad in de liefde tot God, wanneer ze onovertrefbaar is! Veel kostbaarder is die tweede graad, wanneer de vurige gemoedsbeweging zo sterk  wordt dat men er zich niet meer kan van losmaken. Nog veel beter is het wanneer niets anders dan God haar vreugde kan zijn. De hoogste en meest kostbare graad van liefde is echter die, wanneer niets haar verlangen nog kan voldoen.

[21] In de eerste graad reeds kunnen overvloedige wateren de liefde niet blussen en de rivieren haar niet wegspoelen, aangezien ze onovertrefbaar is. In de tweede graad legt de ziel haar geliefde als een zegel op haar hart, omdat ze hem in het geheel niet kan vergeten. In de derde graad zou de mens, indien hij zijn hele rijkdom zou geven in ruil voor de liefde, dit nog te weinig vinden, aangezien hij in niets anders zijn vreugde meer stelt. In de vierde graad is de liefde sterk als de dood en de ijverige liefde hard als de hel, aangezien het de ziel klein toeschijnt wat ze voor God kan doen of doorstaan, In de eerste graad zegt de onovertrefbare liefde: "ik bemin U, mijn Heer, mijn sterkte" In de tweede graad zegt de liefde, waarvan men zich niet meer kan ontdoen: "moge mijn tong aan mijn gehemelte plakken als ik U zou vergeten," In de derde graad zegt de exclusieve liefde: "mijn ziel weigert getroost te worden; God was in mijn gedachten, en ik was er gelukkig om," In de vierde graad zegt de onvervulbare liefde: "wat zal ik aan de Heer geven voor alles wat Hij mij geschonken heeft?"

[22] In de eerste is de liefde onoverwinnelijk, en zegt: "Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus - verdrukking, of moeilijkheden, of vervolging, of honger, of naaktheid, of gevaar of het zwaard?" In de tweede graad verdwijnt de liefde nooit, aangezien men zich er niet meer van kan ontdoen, en daarom zegt ze: "mijn ziel is aan u gehecht," vermits ze van hem niet meer kan losgerukt worden. In de derde graad houdt ze alles voor vuilnis, om Christus te winnen. In de vierde graad is leven voor haar Christus, en sterven winst, vermits ze verlangt ontbonden te worden en met Christus te zijn.

[23] In de eerste graad bemint men God met zijn hart, met zijn ziel en met zijn geest,  maar met geen van die drie bemint men Hem volledig. In de tweede graad wordt Hij met heel het hart bemind. In de derde graad wordt Hij bemind met de gehele ziel. En in de vierde graad met alle krachten. De liefde vanuit het hart is die welke voortkomt uit overweging. Beminnen vanuit de ziel echter is beminnen vanuit het aangedaan - worden. Het afwegen raakt het hart, het verlangen de ziel. Willen jullie weten waarom we het oordeel aan het hart moeten toekennen? "Efraim, zegt de Schrift, is een duif die verleid is, en die geen hart heeft." Wat anders betekent het voor een volk geen hart te hebben dan: geen oordeel (beleid) te bezitten? Wat anders, zo vraag ik, betekent het voor een volk een duif te zijn die verleid is en geen hart heeft, dan dat wat elders gezegd wordt: een volk zonder beleid en zonder oordeelsvermogen. Zonder hart zijn is niets anders dan het beleid en het oordeelsvermogen te missen. Maar, zoals gezegd, juist zoals het oordeelsvermogen het hart betreft, zo betreft het verlangen de ziel. Wie zijn ziel verliest in deze wereld, behoedt haar voor het eeuwige leven. Zijn ziel verliezen in deze wereld, wat betekent dat anders dan (zoals het ons trouwens voorgeschreven is) niet meer zijn begeerten navolgen? Immers, hoe meer iemand in deze wereld zijn verlangens versterft omwille van God, des te zekerder verwijdt hij die voor de eeuwige volheid. Met zijn hart beminnen is dus: beminnen vanuit oordeel en overwegingen. Met zijn ziel beminnen is: beminnen vanuit verlangen en aangedaan worden. Het ene gebeurt vanuit ernstige toeleg; het andere uit verlangen. Beminnen met heel zijn hart, met heel zijn ziel en met al zijn krachten is: de gehele toeleg, het gehele verlangen en alle activiteiten aan dit ene schenken.

[24] Het gebeurt vaak dat we aangetrokken worden tot het beminnen van iets omdat we aangedaan worden, en dat we ervan afzien uit redelijke overwegingen. En we beminnen vaak vele dingen vanuit weloverwogen voornemens, dingen waartoe we ons helemaal niet geneigd voelen vanuit het spontane verlangen. Zo gaat, op het vlak van de lichamelijke verlangens, het "beminnen vanuit de ziel" vaak vooraf aan het "beminnen vanuit het hart" .In geestelijke verlangens echter gaat het beminnen vanuit redelijke overwegingen steeds vooraf aan het beminnen vanuit het aangedaan worden. Nooit zal het verlangen ons geestelijke dingen doen beminnen, als we er ons eerst niet ijverig op toegelegd hebben om onze ziel deze dingen te doen waarderen. Indien we dus God verlangen te beminnen met geheel onze ziel, laten we er ons dan eerst op toeleggen Hem met heelons hart te beminnen. Indien we Hem willen beminnen met heelons verlangen, dan weze dit onze enige gedachte, heel onze overweging en dan weze onze meditatie geheel hierop gericht. Maar, juist zoals we nooit met heel onze ziel beminnen, als we niet eerst met heelons hart beminnen, zo ook beminnen we nooit met al onze krachten, als we niet eerst met geheel onze ziel beminnen. Immers, indien we aangetrokken worden tot iets dat we niet omwille van God beminnen, dan is het zeker dat deze overspelige aantrekking de standvastigheid van de hoogste liefde breekt en de krachten ervan vermindert, naarmate de ziel naar andere verlangens trekt of duwt.  Dus, zoals gezegd, in de eerste graad wordt er bemind vanuit het hart, in de tweede wordt er bemind vanuit geheel het hart, in de derde graad vanuit geheel de ziel en in de vierde vanuit alle krachten. 

[25] Misschien was David nog in de eerste graad, en reeds geneigd tot de tweede, wanneer hij in de psalm zei: "Ik verlang u te erkennen, Heer, met geheel mijn hart." Degene die in de tweede graad is kan vol vertrouwen zingen: "Met heel mijn hart heb ik U gezocht." Wie de derde graad bereikt kan voorzeker reeds zeggen: "Mijn ziel, Heer, heeft steeds verlangd uw voorschriften te betrachten," Wie de vierde graad bestijgt en God met al zijn krachten bemint, kan zeker zeggen: "Ik zal niet vrezen wat een mens mij kan doen," aangezien zijn hart ertoe uitgerust is op de Heer te vertrouwen, Zijn hart staat stevig, het zal niet wankelen in eeuwigheid tot hij op zijn vijanden neerziet .

[26] In de eerste graad is er de verloving, in de tweede de bruiloft, in de derde de gemeenschap, en in de vierde wordt er gebaard. In de eerste graad wordt gezegd tot de geliefde: "Ik zal mij met u verloven voor altijd, en Ik zal me met u verloven in rechtvaardigheid en gerechtigheid en in barmhartigheid en genegenheid, Ik zal me trouw met u verloven," In de tweede graad wordt de bruiloft te Kana in Galilea gevierd, en wordt er haar gezegd: "Zie, Ik ben je man, en je zal niet ophouden Mij te volgen," Over de derde graad wordt gezegd: "Wie zich met de Heer verenigt is met Hem één geest," Over de vierde wordt gezegd: "We hebben ontvangen, we zijn in weeën geweest en we hebben de geest gebaard." In de eerste graad wordt de geliefde vaak bezocht, in de tweede wordt ze gehuwd, in de derde is er gemeenschap met de geliefde, en in de vierde wordt ze moeder.

[27] In de eerste graad ziet ze steeds uit naar de terugkomst van haar geliefde, en roept: "Kom, mijn geliefde, wees zoals de gazelle of het hertenjong op de bergen van Bethel." In de tweede wordt ze uitgenodigd om te komen, en wordt haar gezegd: "Kom van de Libanon, mijn zuster, mijn bruid, kom van de Libanon." In de derde heeft ze gemeenschap met haar geliefde, wordt ze hierdoor verrukt en zegt: "Zijn linkerhand is onder mijn hoofd, en zijn rechter omhelst me." In de vierde graad is ze trots dat hij haar vruchtbaar gemaakt heeft, en ze zegt: "Mijn kinderen, die ik steeds opnieuw ter wereld breng, totdat Christus in jullie gevormd wordt." Daarom wordt aan haar ook gezegd: "uw twee borsten zijn een gazellentweeling weidend tussen de lelies."  

III.

[28] Laten we dieper doordringen, en ons duidelijker uitdrukken. In de eerste graad heeft de ziel dorst naar God. In de tweede graad heeft ze dorst om bij God te komen. In de derde heeft ze dorst bij God. In de vierde heeft ze dorst zoals God. De ziel heeft dorst naar God wanneer ze zegt: "Mijn ziel verlangt naar U in de nacht, en in mijn ziel, in het diepste van mijn innerlijk, kijk ik uit naar U wakend in de ochtend." De ziel heeft dorst om bij God te komen wanneer ze zegt: "Mijn ziel heeft gehunkerd om naar God te gaan, de levende bron; wanneer zal ik gaan en zal ik verschijnen voor het aangezicht van de Heer?" De ziel dorst bij God wanneer ze zegt: "Mijn ziel heeft gehunkerd naar u, hoe dikwijls heeft mijn lichaam naar u gehunkerd." De ziel dorst zoals God wanneer ze zegt: "Heer, mijn ziel verlangt uw verordeningen te allen tijde." De ziel heeft dorst naar God wanneer ze verlangt te ervaren welke die innerlijke zoetheid is die de geest van een mens dronken maakt wanneer deze begint te smaken en te zien hoe zoet de Heer is. De ziel verlangt bij God te komen wanneer ze door de genade van de aanschouwing boven zichzelf uitgetild wordt en ernaar verlangt de koning in al zijn pracht te zien, zodat ze werkelijk dapper wordt en  zegt: "Ik heb de Heer gezien van aangezicht tot aangezicht en mijn ziel is gered." De ziel dorst bij God wanneer ze verlangt uit zichzelf te treden en helemaal in God over te gaan en, zichzelf totaal vergeten, in alle oprechtheid kan zeggen: "In het lichaam of buiten het lichaam, ik weet het niet -God weet het." De ziel dorst zoals God, wanneer ze betreffende haar eigen wil - niet alleen in lichamelijke zaken, maar zelfs in het geestelijke -niets meer overlaat aan eigen keuzes maar alles aan de Heer, niet meer denkend aan haar belangen maar alleen aan die van Jezus Christus, zodat ook zij kan zeggen: "Ik ben niet gekomen om mijn wil te doen, maar de wil van mijn Vader die in de hemelen is."

[29] In de eerste graad treedt God binnen in de ziel en de ziel treedt binnen in zichzelf. In de tweede graad stijgt ze boven zichzelf uit en wordt ze omhoog gebracht naar God toe. In de derde graad gaat de ziel, die opgeheven is naar God, helemaal bij Hem binnen. In de vierde graad treedt de ziel uit zichzelf omwille van God, en daalt ze weer af onder zichzelf. In de eerste graad komt de ziel binnen bij zichzelf; in de tweede overstijgt ze zichzelf. In de eerste graad komt ze tot bij zichzelf; in de derde komt ze tot bij haar God. In de eerste graad treedt ze binnen in zichzelf omwille van zichzelf; in de vierde treedt ze uit zichzelf omwille van de naaste. In de eerste treedt ze binnen in zichzelf door de meditatie; in de tweede stijgt ze op door contemplatie; in de derde wordt ze binnengebracht in de jubilatie, in de vierde treedt ze naar buiten uit compassie.

[30] In de eerste graad komt er een bezieling in de geest die zoeter is dan honing, en ze maakt met haar heerlijkheid de ziel dronken, zodanig dat ze honing en melk onder haar tong heeft en haar lippen druppels van een honingraat krijgen. Degenen die in deze toestand zijn, spreken vanuit het bewustzijn van een overvloedige zoetheid, want de mond spreekt vanuit de overvloed van het hart. Dit is de eerste troost die hen die deze wereld verzaakt hebben aanvankelijk overkomt, en die hen gewoonlijk bevestigt in hun goede voornemens. Dit is het hemelse voedsel dat hen die uit Egypte weggetrokken zijn gewoonlijk versterkt en hen in hun eenzaamheid voedt. Dit is het verborgen manna dat niemand kent tenzij hij die het ontvangen heeft. Dit is de geestelijke zoetheid en de innerlijke heerlijkheid die hen als pasgeboren kinderen voortdurend melk geeft en voedt en hen geleidelijk tot de kracht van de rijpheid brengt. 

[31] In deze toestand wordt de ziel door de Heer in de eenzaamheid gebracht, en daar wordt ze door Hem met melk gevoed zodat Hij haar met innerlijke zoetheid dronken maakt. Hoor wat er over deze toestand gezegd wordt, wanneer de Heer bij monde van de profeet spreekt: "Hierom zal Ik haar met melk voeden, en ik zal haar in de eenzaamheid brengen, en tot haar hart spreken." Maar eerst is het noodzakelijk Egypte te verlaten; eerst moet men de Rode Zee doortrekken. De Egyptenaren moeten eerst in het water omkomen, het Egyptische voedsel moet eerst op zijn, voordat we dit geestelijk voedsel en deze hemelse spijs kunnen opnemen. Degene die het hemelse voedsel van deze eenzaamheid verlangt, moet Egypte verlaten, niet alleen het Egypte van het lichaam, maar ook dat van het hart. Hij moet de wereldse liefde volledig afleggen. Hij moet doorheen de Rode Zee gaan, en er zich op toeleggen om alle neerslachtigheid en bitterheid uit zijn hart te bannen, als hij verzadigd wenst te worden  door innerlijke zoetheid. Eerst moeten de Egyptenaren verdrinken, moeten de perverse gewoonten ten onder gaan, opdat de bewoners van de hemelse stad niet met misprijzen een onwaardige gast zouden moeten wegzenden. Alvorens men mag ervaren welke deze innerlijke en eeuwige zoetheid is, moet eerst het Egyptische voedsel op zijn en moet men afkeer ondervindenvoor de lichamelijke genietingen. Zonder twijfel, hoe meer de liefde tot God alle andere innerlijke bewegingen overtreft, des te vaker en des te overvloediger deze innerlijke vreugde de ziel verkwikt. In deze toestand drinkt de ziel honing uit de steen en olie uit de harde rots. In deze toestand druipen de bergen van heerlijkheid en de heuvels laten melk en honing vloeien. In deze toestand bezoekt de Heer vaak de ziel die hongert en dorst, verzadigt haar vaak met innerlijke zoetheid en maakt haar geest dronken met zijn zaligheid. In deze toestand daalt de Heer vaak af uit de hemel, en bezoekt Hij degene die in duisternis zit en in de schaduw van de dood; vaak vervult de glorie van de Heer het tabernakel van het verbond. 

32] Zo doet Hij echter zijn aanwezigheid voelen. Maar zijn gelaat toont Hij in het geheel niet. Zijn zaligheid doet Hij binnenstromen, maar zijn schoonheid vertoont Hij niet. Hij doet zoetheid binnenstromen, maar zijn stralende schoonheid laat Hij niet zien. Men ervaart wel zijn lieflijkheid, maar ziet zijn gestalte niet. Hij wordt nog omgeven door een donkere wolk. Zijn troon staat nog in de wolkkolom. Wat men ervaart is zacht en lief, maar wat men ziet is nog door wolken omgeven. Hij verschijnt nog niet in het volle licht. En al verschijnt Hij weliswaar als in vuur, toch is dit veeleer in een verwarmend dan in een verlichtend vuur .Hij ontvlamt immers wel het gemoed, maar Hij verlicht nog niet het verstand. Het verlangen ontsteekt Hij, het inzicht verlicht Hij nog niet. In deze toestand kan de ziel haar Geliefde wel voelen, maar, zoals gezegd, ze kan Hem niet zien. En als ze Hem al ziet, dan ziet ze Hem als in de nacht, ze ziet Hem als in een wolk, ze ziet Hem als in een spiegel en in een raadsel, en nog niet van aangezicht tot aangezicht. Vandaar ook dat ze zegt: "Laat uw aangezicht over uw dienaar lichten."

[33] Vanuit deze eerste graad van liefde volgt wel eens dat de ziel die vaak bezocht wordt, vaak verkwikt, vaak dronken gemaakt, tot een grotere stoutmoedigheid opgeroepen wordt. Ze begint dan immers soms meer te  durven en hogere dingen te eisen. Zozeer zelfs dat ze het aandurft te zeggen: " Als ik genade heb gevonden in uw ogen, toon mij dan Uzelf." Ook al komt haar vraag uit het diepste verlangen, toch ervaart ze niet onmiddellijk, zoals ze dat wel zou wensen, wat ze vraagt. Het is nodig dat we heel vurig vragen, ijverig zoeken, hard kloppen, en bij dit alles koppig volhouden, indien we willen verkrijgen wat we verlangen. Of vind je niet dat hij allang en veel gezwoegd heeft, al bijna bezweken is en welhaast de hoop opgegeven heeft, hij die zegt: "Hoe lang nog, Heer, zal U mij blijven vergeten; hoe lang nog zal U uw gelaat van mij afkeren?" Maar, wel wetend dat al wie vraagt verkrijgt, wie zoekt vindt, en voor wie klopt opengedaan wordt, schept hij keer op keer nieuwe moed, hervindt hij zijn kracht en zegt: "Mijn aangezicht heeft U gezocht; ik zoek, Heer, uw aangezicht."

[34] Wanneer nu de ziel met grote toeleg en hevig verlangen vooruitgaat naar de genade van de contemplatie, dan is ze als het ware al op weg naar de tweede graad. Wanneer ze waardig bevonden wordt om, door een openbaring, te mogen kijken naar wat geen oog gezien heeft, geen oor gehoord en in geen mensenhart opgekomen is, dan kan ze voorwaar zeggen: "God echter heeft het aan ons geopenbaard door zijn Geest:' Ziet het er niet naar uit dat hij deze genade ontvangen heeft die de engelen heeft mogen zien opstijgen en afdalen, en de Heer aan de top van de ladder? Daarom zegt hij ook: "Ik heb de Heer gezien en mijn ziel is gered." Hij heeft deze genade ontvangen en was er haast aan gewend geraakt, hij die deze woorden herhaalde: "Zend mij uw licht en uw waarheid; zij hebben mij geleid en mij gebracht op uw heilige berg en in uw heiligdom." Zij hebben deze genade ontvangen en hebben gevlogen met de vleugels van de contemplatie, die de profeet vol  bewondering aanschouwde en die hij kijkend bewonderde. "Wie zijn dat, zei hij, die vliegen als wolken en vliegen als duiven naar het luikje van hun til?" In deze graad zijn er sommigen die vragen dat hen de vleugels van een duif zouden gegeven worden, en anderen dat ze de vleugels van een arend zouden mogen ontvangen. 'Wie, zo zegt [de psalmist], zal me vleugels als een duif geven zodat ik kan opvliegen en mijn rust vinden 100?" En, zo zegt de profeet op een andere plek: "Die op U hopen, Heer, zullen gesterkt worden, en zullen vleugels als een adelaar ontvangen," 

[35] In deze graad worden de zielen, door de vleugels van de contemplatie, omhoog gebracht tot boven de wolken. In deze graad vliegen ze met die vleugels tot in de hemel niet alleen tot in de eerste, maar zelfs tot in de tweede hemel zodat ze in het vervolg kunnen zeggen: "Onze omgang is in de hemel." Boven deze twee hemelen is er nog een derde hemel, die de hemel der hemelen genoemd wordt. Maar tot deze derde hemel kunnen zelfs degenen die tot de tweede graad van liefde gekomen zijn volstrekt niet opstijgen. Wat de aarde is ten opzichte van de eerste hemel en de eerste hemel ten opzichte van de tweede, dat is de tweede hemel ten opzichte van de hemel der hemelen. De tweede hemel is, als je wilt aarde, én hemel als je wilt en zelfs ook hemel der hemelen. Maar deze tweede hemel is de hemel der hemelen ten opzichte van de eerste hemel en aarde ten opzichte van de hemel der hemelen. 

[36] Deze aarde had de profeet op het oog, naar ik meen, toen hij zei: "Mijn erfdeel is in het land van de levenden." Deze aarde heeft immers haar eigen hemel ze heeft zelfs haar eigen zon. En ik meen dat het niets anders is dan dat wat de Heer bij monde van de profeet belooft: "Uw zon zal niet ondergaan en uw maan zal niet afnemen, want de Heer zelf zal voor u het eeuwige licht zijn:' Indien je je in deze hemel of anders gezegd, op deze aarde -bevindt, dan krijg je die zon te zien waaronder de engelen vlammen en branden die Seraphim heten, dat wil zeggen: "zij die branden" -de reden dat ze die naam dragen is juist dat niet een van hen zich voor deze hitte verbergt, De zon der gerechtigheid kan je zien wanneer je in dit land verblijft en tot de tweede graad van liefde bent gekomen, en over jou gezegd wordt: "Voor u zal er geen zon meer zijn om de dag te verlichten, noch zal het schijnsel van de maan over jou schijnen, maar de Heer zal voor jou het eeuwige licht zijn en God zal je glorie zijn," In deze toestand mag je de waarheid ervaren van dit vers: "Hoe zoet is het licht en hoe heerlijk is het voor de ogen om de zon te zien." In deze toestand zingt de ziel die door de leermeester van de ervaring onderwezen is, dit psalmvers: "Eén dag in uw voorhoven is beter dan duizend andere,"

[37] Werkelijk, wie zou er voldoende kunnen weergeven hoe groot de heerlijkheid is van deze aanschouwing? Wanneer iemand deze heerlijkheid eenmaal ervaren heeft, ze eenmaal geproefd heeft, dan kan hij ze nadien nooit meer vergeten -zoals hij ze trouwens op het moment van de ervaring ook nooit moe kan worden. Wanneer immers de ziel vanuit dit licht weer neerdaalt en tot zichzelf komt, neemt ze vandaar enkele resten mee van wat overwogen is; deze zijn haar tot voedsel, meer nog, tot een feestmaal, zoals de Schrift zegt: "En het overschot van de overweging zal voor hem een feestmaal aanrichten." Je kan je dus wel indenken hoe groot de schitterende overvloed van deze aanschouwing moet zijn, als men zelfs met het overschot van de overweging nog een feestmaal kan aanrichten, en wat een heerlijkheid in de aanschouwing is, als de herinnering eraan nog zoveel vreugde geeft. De openbaring die het goddelijke licht in deze toestand geeft, samen met de bewondering die men ondervindt voor deze openbaring, en de blijvende herinnering die men eraan behoudt, bindt de ziel zo onlosmakelijk dat ze de zaligheid die ze ervaren heeft niet meer kan vergeten. En zoals in de vorige graad van liefde de zoetheid die de ziel mocht smaken haar verzadigt en het gemoed doorboort, zo bindt in deze graad het heldere inzicht de gedachte, zodat ze die niet meer kan vergeten en aan niets anders meer kan denken. In deze tweede graad kan men, zoals gezegd, de hemel der hemelen en het ontoegankelijke licht zien, maar men kan er niet binnengaan. Het zou geen ontoegankelijk licht zijn als men er kon binnengaan. De Apostel zegt: "De zalige, de enige heerser, de koning der koningen, de Heer van de machten, de enige die onsterfelijk is en het ontoegankelijke licht bewoont," Men kan niet binnengaan in wat ontoegankelijk is, Tenslotte prijst zelfs de Apostel zich zalig dat hij weggevoerd werd naar dit land van het eeuwige licht, Hij zegt: "Ik ken een mens in Christus die -in het lichaam of buiten het lichaam, dat weet ik niet, God weet het -zo tot in de derde hemel is weggevoerd."

[38] De derde graad van liefde bestaat er dan in dat de geest van de mens weggevoerd wordt tot in de afgrond van dit goddelijke licht, zozeer dat de menselijke ziel in deze toestand alle uiterlijke dingen totaal vergeet, zichzelf vergeet, en helemaal overgaat in zijn God, zodat dit schriftwoord tot vervulling komt: "Zelfs zij die niet geloven zullen in de Heer wonen," In deze toestand wordt de verwarring van de lichamelijke verlangens helemaal tot rust gebracht en grondig getemd, en in de hemel wordt het een halfuur stil, Alle last wordt opgenomen in de heerlijkheid, In deze toestand wordt de geest uit zichzelf gebracht, weggevoerd tot in dit heiligdom van de goddelijke geheimen; door de brand van goddelijke liefde wordt hij dan omgeven, ten diepste doordrongen en helemaal ontvlamd, De geest ontkleedt zich helemaal van zichzelf, bekleedt zich met deze goddelijke gevoelens, en, omgevormd door de schoonheid die hij heeft mogen aanschouwen, gaat hij helemaal over naar een nieuwe glorie.

[39] Kijk, er is een verschil tussen ijzer en ijzer, tussen koud ijzer namelijk en gloeiend ijzer. Zo is er ook een verschil tussen een ziel en een ziel: tussen een lauwe ziel namelijk en een ziel die ontvlamd is in het goddelijke vuur. Wanneer men ijzer in het vuur gooit dan ziet het er zonder twijfel nog koud en zwart uit. Maar wanneer het een tijd lang in de gloed van het vuur ligt, dan wordt het geleidelijk heet, en dan verliest het geleidelijk zijn zwarte kleur; het begint te gloeien en gaat stilaan op het vuur gelijken, totdat het helemaal vloeibaar wordt; het verliest zijn eigenheid en neemt helemaal de kwaliteiten van het vuur over. Zo gaat het ook met een ziel die opgenomen wordt in de vlammen van de goddelijke gloed en de brand van de innerlijke liefde, en helemaal ondergedompeld is in de massa van de eeuwige verlangens: ze wordt eerst warm, dan gaat ze gloeien, en tenslotte wordt ze helemaal vloeibaar en verliest haar aanvankelijke eigenheid.

[ 40] Willen jullie woorden horen van hen die op deze manier al door het vuur beginnen te gloeien en die reeds branden van innerlijke verlangens? "Brandde ons hart niet toen Hij onderweg tot ons sprak en ons de Schriften ontsloot?" En zij, gloeien zij niet door de hen omgevende goddelijke vlam en door de glorie die ze hebben aanschouwd, en gaan ze niet over in die nieuwe glorie, gelijkend gemaakt op het goddelijke licht, zij die weerspiegelen de glorie die de Heer hen openbaarde toen Hij zijn aangezicht toonde, en die door de Geest van de Heer omgevormd worden tot hetzelfde Beeld, van helderheid tot helderheid? Willen jullie nog een ziel horen spreken die vloeibaar gemaakt is bij het vuur van Gods woord? "Mijn ziel is vloeibaar geworden toen mijn geliefde tot mij gesproken heeft: 'Onmiddellijk wanneer iemand tot het innerlijke geheim van het goddelijke heiligdom toegelaten wordt, wordt hij helemaal, uit grote bewondering en overvloedige vreugde, vloeibaar gemaakt en ingetrokken in zichzelf, meer nog in degene die tot hem spreekt, wanneer hij namelijk die geheime woorden begint te horen, die geen mens mag zeggen, en hij in ziet dat onbekende en geheime zaken uit Gods wijsheid hem geopenbaard worden. In deze toestand door schouwt de geest alles, zelfs de diepste geheimen van God. In deze toestand wordt hij die de Heer aankleeft, één geest met Hem gemaakt. [41] In deze toestand smelt, zoals gezegd, de ziel helemaal in degene die ze liefheeft, en ze kwijnt helemaal weg in zichzelf, zodat ze zegt: "Ondersteun me met bloemen, versterk me met appels, want ik kwijn weg van liefde 121." Juist zoals in vloeistoffen of in datgene wat vloeibaar gemaakt is, er in het geheel geen vastheid of stevigheid meer is, en deze stoffen zonder moeite wijken voor al wat vast of stevig is, zo zien we ook dat de zielen die wegkwijnen geen eigen kracht meer vertonen, en niets van hun oorspronkelijke sterkte meer hebben. Alles wat er leeft in hen, hangt af van de wil van een Ander. Degenen die tot deze derde graad van liefde komen, doen niets meer uit eigen wil, laten niets meer over aan hun eigen beslissingen, maar geven alles over aan de goddelijke beslissingen. Al hun wensen en al hun verlangens hangen af van de goddelijke wenken, en zijn gericht op Gods welbehagen. In de eerste graad wordt het gemoed gewond, in de tweede graad worden de gedachten gebonden, en nu in de derde graad wordt ook het handelen mee opgenomen: men kan zich met niets anders meer bezighouden dan dat waartoe de wenken van de goddelijke wil trekken of stuwen.

[42] Wanneer de ziel op deze manier door het goddelijke vuur tot bezwijken gebracht is, zacht tot in het merg en ten diepste vloeibaar geworden is, wat zal er haar dan nog overblijven tenzij de wil van God, die goed is, welwillend en volmaakt, als een gietvorm van de volmaakte kracht, waardoor ze vorm krijgt? Wanneer immers het metaal gesmolten is en de gietvorm klaarligt, dan maken de metaalsmelters hiermee het object van hun keuze, een of ander vaatwerk overeenkomstig de geschikte maat en de beoogde vorm. Zo ook kan de ziel in deze toestand zich heel gemakkelijk schikken naar alle wenken van de goddelijke wil. Meer nog, ze past zich aan door een spontaan verlangen aan alles wat God wenst, en ze geeft vorm aan geheel haar wil overeenkomstig het welbehagen van God. Zoals gesmolten metaal, waar daartoe gelegenheid wordt gegeven, heel gemakkelijk naar beneden stroomt, zo ook kan de ziel in deze toestand zich vanzelf nederig maken en helemaal gehoorzaam, en ze is van harte geneigd tot elke vorm van nederigheid indien God dat verlangt.

[43] In deze toestand heeft de ziel de nederigheid van Christus als model voor ogen, wanneer haar gezegd wordt: "Heb dezelfde gesteltenis die in Christus was: Hij die bestond in goddelijke majesteit heeft zich niet vastgeklampt aan de gelijkheid met God, maar heeft zich ontledigd en de gestalte van een slaaf aangenomen; Hij is gelijk geworden aan de mens, en als mens heeft Hij zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, de dood aan het kruis." Dat is het model van de nederigheid van Christus waaraan ieder die de hoogste graad van volmaakte liefde wil bereiken, zich aan te passen heeft. Want niemand heeft groter liefde dan hij die zijn leven geeft voor zijn vrienden.

[44] Zij zijn reeds tot het hoogtepunt van de liefde gekomen en zijn reeds in de vierde graad geplaatst, zij die hun leven kunnen geven voor hun vrienden, en die dit woord van de Apostel kunnen vervullen: "Weest navolgers van God, als zijn meest dierbare kinderen, en wandelt in de liefde, zoals Christus u heeft liefgehad, en zichzelf als een offergave en een slachtoffer gegeven heeft, God tot een lieflijke geur." In de derde graad beroemt de ziel zich in God, en in de vierde graad wordt ze vernederd omwille van God. In de derde graad wordt ze gelijkgemaakt aan de klaarheid van God, in de vierde  graad wordt ze gelijkgemaakt aan de nederigheid van Christus. En alhoewel ze in de derde graad reeds in goddelijke gestalte was, begint ze niettemin in de vierde graad zich te ontledigen, neemt de gestalte van een slaaf aan, en is ze opnieuw geheel mens. In de derde graad overlijdt ze, om zo te zeggen, in God; in de vierde graad verrijst ze in Christus. Daarom, wie in de vierde graad is, kan waarachtig zeggen: "Ik leef, maar ik ben het niet die leef, Christus leeft in mij." Hij begint reeds een nieuw leven te leiden, die in zulk een toestand is, degene die zichzelf achtergelaten heeft en voor wie het leven Christus is en sterven winst. Hij wordt naar twee kanten getrokken: enerzijds verlangt hij ontbonden te worden en met Christus te zijn, en anderzijds vindt hij het veel noodzakelijker in het lichaam te blijven omwille van ons. De liefde van Christus dwingt er hem immers toe.

[45] Wie in deze toestand is, wordt een nieuwe schepping. AI het oude is voorbij, kijk, alles is nieuw gemaakt. In de derde graad is hij gestorven, in de vierde graad verrijst hij haast, en sterft niet meer, aangezien de dood niet meer over hem heerst. Wat immers leeft, leeft voor God. Want in zekere zin wordt de ziel in deze graad onsterfelijk gemaakt, en onttrokken aan het lijden. Hoe zou ze sterfelijk kunnen zijn, als ze niet kan sterven? Of, hoe zou ze kunnen sterven, als ze niet meer gescheiden kan worden van Hem die leven is? We weten goed genoeg wie deze woorden gesproken heeft: "Ik ben de weg, de waarheid en het leven." Hoe zou iemand kunnen sterven, wanneer die niet meer van Hem gescheiden kan worden? "Ik ben er zeker van, zegt [de Apostel], dat noch de dood, noch het leven, noch engelen, noch aartsengelen, noch hoogheden, noch machten noch krachten, noch het heden, noch de toekomst, noch kracht, noch wat in den hoge is, noch de diepten, noch welk ander schepsel ook ons kan scheiden van de liefde die in Christus is." En kunnen we niet zeggen dat hij in zekere zin aan het lijden onttrokken lijkt, die dergelijke pijnen niet voelt, die blij is bij elke onrechtvaardigheid en die roemt op alle last die men hem aandoet, overeenkomstig het woord van de Apostel: "Ik zal me graag roemen op mijn zwakheden, zodat de kracht van Christus in me woont." Wie zijn vreugde vindt in lijden en mishandeling omwille van Christus, die blijft als het ware onttrokken aan het lijden. "Daarom verheug ik me, zegt [de Apostel], in zwakheden, in mishandelingen, in ontberingen, in vervolgingen, in benauwenissen, omwille van Christus."

[46] Wie in deze graad is, kan met vertrouwen zeggen: " Alles kan ik in Hem die mij kracht geeft." Immers, hij weet wat het is om verzadigd te worden en honger te lijden, in de overvloed te vertoeven en ontberingen te lijden. In deze graad verdraagt de liefde alles, ze gelooft alles, ze hoopt alles, ze verdraagt alles. In deze graad is de liefde geduldig, welwillend; ze is niet eerzuchtig, ze zoekt niet wat het hare niet is, ze vergeldt geen kwaad met kwaad, of vervloeking met vervloeking; integendeel, ze vergeeft alles. Wie tot deze graad van liefde gekomen is, bevindt zich zonder twijfel in de graad van liefde waarin hij naar waarheid kan zeggen: "Ik ben alles voor allen geworden om er allen mee te redden." Ja, hij verlangt zelfs vervloekt en ver van Christus te zijn omwille van de broeders, als hij zich in deze toestand bevindt. Wat kunnen we nog meer zeggen? Lijkt het niet dat deze graad van liefde de ziel van de mens tot een soort waanzin brengt, wanneer ze haar niet toelaat in haar verlangen maat te houden? Lijkt het geen opperste waanzin het ware leven af te wijzen, met de hoogste Wijsheid te redetwisten, en de Almachtige te weerstaan? Immers, wijst hij het ware leven niet af, die wenst van Christus gescheiden te zijn, zoals degene die zegt: "Vergeef hun deze schuld, of schrap mij uit het boek dat U geschreven hebt." En lijkt het er niet op dat hij met de Wijsheid redetwist en Hem lessen wil geven, die tot de Heer zegt: "Dat mag niet gebeuren, dat U de rechtvaardige samen met de onrechtvaardige doodt en de rechtvaardige op gelijke voet behandelt als de onrechtvaardige. Dat is U onwaardig. Zou U die de hele aarde oordeelt geen rechtvaardigheid doen geschieden?" En heeft deze mens niet de Almacht willen weerstaan, en heeft hij niet met succes de stoutmoedigheid gehad de woede van de Heer te willen bedaren, wanneer hij, toen het vonnis door de Heer reeds uitgesproken was, wanneer de brand reeds aan de gang was, zich voor de woede van de brand durfde gooien, te midden van de levenden en de stervenden,en het onvermijdelijke einde wist af te wenden.

[47] Ziedaar tot welk een heilige stoutmoedigheid de voltooiing van de liefde een mensenziel weet te voeren. Ziedaar hoe ze een mens doet riskeren wat hem overstijgt. Het is haast meer dan menselijk wat zo iemand van God verwacht wat hij voor God doet en welk leven hij in God beleeft. Wonderbaarlijk is dat alles. Verbijsterend is het. Hoe stoutmoediger het is wat hij aan de Heer vraagt hoe meer hij zich voor de Heer vernedert. Hoe hoger hij opstijgt door zijn stoutmoedigheid, hoe dieper hij daalt door zijn nederigheid. Door zijn vertrouwen stijgt hij hoger dan wat menselijk is en op dezelfde manier daalt hij door zijn lijdzaamheid lager dan wat menselijk is. Zoals gezegd, komt in de eerste graad de ziel tot zichzelf. In de tweede graad stijgt ze op tot God; in de derde gaat ze binnen in God, in de vierde graad daalt ze af tot onder zichzelf. In de eerste en de tweede graad wordt ze verheven; in de derde en de vierde wordt ze omgevormd. In de eerste stijgt ze op tot zichzelf, in de tweede stijgt ze boven zichzelf uit, in de derde wordt ze omgevormd tot de heerlijkheid van God en in de vierde wordt ze omgevormd tot de nederigheid van Christus. Of nog: in de eerste graad wordt ze teruggebracht, in de tweede graad weggevoerd, in de derde van gedaante veranderd, en in de vierde ten leven gewekt.