|
|
David Cooper:
uit:
David A. Cooper: God is een werkwoord
Een
van de invloedrijkste kabbalisten uit de geschiedenis van de Joodse mystiek is
Jitzchaq Loeria geweest, die
bekendstaat als de Ari (de leeuw;
een acroniem voor Adonťnoe Rabbi
Jitzchaq = onze heer Jitzchaq) en leefde in de zestiende eeuw. Loeria zou
meer dan tien jaar lang in semi‑retraite zijn geweest in Egypte. Maar
ťťn dag in de week verliet hij zijn eilandje in de rivier, op de sjabbat.
Toen hij achterin de twintig was reisde hij naar de stad Safed, in
Noord‑Galilea, waar hij veel van de bekende kabbalisten van die tijd die
in Safed woonden ontmoette en onderwees. Loeria had een volkomen nieuw idee.
Binnen enkele jaren had hij de ontwikkeling van het jodendom een geheel nieuwe
wending gegeven, zozeer spraken zijn mystie≠ke inzichten tot de verbeelding.
Een
belangrijk deel van de tegenwoordige kabbala heeft te maken met het oprakelen
van heilige vonken. Dit is ontleend
aan het onderricht van Loeria, die zei: 'Er is geen terrein van het bestaan,
de organische en anorganische natuur inbegrepen, dat niet vol is met heilige
vonken die vermengd zijn met de kelippot (schillen) en daarvan gescheiden en opgerakeld moeten
worden.'
Stelt
u zich voor dat u een ambachtsman bent met een bepaalde hoeveelheid vloei≠baar
goud die in een mal moet worden gegoten om een prachtig kunstwerk te ma≠ken.
Dit kunstwerk zal een magisch licht uitstralen dat de hele wereld doordringt
en het hoogste bewustzijn laat ontstaan dat in de schepping mogelijk is. Maar
terwijl u het goud in de mal giet, gebeurt er iets verschrikkelijks: de mal
breekt en veel drup≠pels goud lekken eruit en zweven weg.
De
enige manier waarop het kunstwerk voltooid kan worden is dat u al het ontbre≠kende
goud op ťťn plaats bijeenbrengt om het in de gerepareerde mal te kunnen
gieten. Maar terwijl het goud zich verspreidt, splitsen de flintertjes goud
zich steeds verder op, totdat een niet te tellen aantal goudatomen zich door
de schepping verspreid heeft, elk met een omhulling van stof die het verbergt.
Het goud zweeft overal en de enige manier om het werk van het gieten van het
complete kunstwerk klaar te krijgen is de hulp van een groot aantal anderen in
te roepen om het goud te verzamelen.
Het
goud symboliseert het licht van het goddelijke bewustzijn en elk atoom een
heilige vonk. Als ze allemaal bijeengebracht worden op ťťn plaats ‑
niet een stoffelij≠ke plaats maar symbolisch, in het middelpunt van de
schepping - zouden alle vonk≠en samen het volmaakte bewustzijn uitstralen.
Maar als ze verstrooid zijn, zinken de vonken naar steeds lagere
bewustzijnsniveaus, gesymboliseerd door de schillen (kelippot) die hen omringen.
De
ambachtsman en het verloren gegane goud is een eenvoudige metafoor die
gebruikt wordt ter illustratie van Jitzchaq Loeria's kosmologie, die bekend
staat als het Breken van de Vaten.
Deze kosmologie werd afgeleid van de openingsverzen van het boek Genesis, die
luiden: 'De aarde was woest (tohoe) en
leeg (bohoe); duisternis was over de diepte (tehoem).'
Het
woord tohoe betekent chaos, verbazing of verwarring. Deze oerchaos werd door
Loeria beschouwd als een situatie waarin de vaten die het licht van de
schepping hadden moeten bevatten, gebroken waren, en het licht was daardoor
verborgen in 'de diepte'. De diepte is een verwijzing naar de dood. Het goud
is dus weg.
Maar
behalve de chaos was er de leegte (bohoe),
wat impliceert dat er andere vaten waren die het licht konden ontvangen. Bohoe
is daarom het symbool voor de moge≠lijkheden van de schepping en wordt in de
kabbala het Heelal van Tiqqoen
(Herstel) genoemd. Dit Heelal van Tiqqoen
is een vat waarin al het ontbrekende goud kan worden verzameld. In
kabbalistische termen heet het goud uit ons verhaal nitsotsot: vonken.
Elk
deeltje in ons stoffelijke heelal, elk bouwsel en elk wezen is een schil die
vonken van heiligheid bevat. Onze taak is volgens Loeria elke vonk uit haar
schil te bevrij≠den en 'op te rakelen', zodat die uiteindelijk kan terugkeren
tot haar oorspronkelijke staat. Het oprakelen van deze vonken gebeurt door
daden van barmhartigheid, door in harmonie te zijn met het heelal, en door
hoger bewustzijn.
De
gevolgtrekkingen van deze leer zijn enorm. Op elk moment van ons bestaan
hebben we het vermogen heilige vonken op te rakelen. Als we ons niet bewust
zijn van dit vermogen en geestelijk slapen, kunnen we niet veel bereiken, want
het middel waardoor de vonken opgerakeld worden, is het bewustzijn zelf. We
hebben onbeperkte mogelijkheden om vonken op te rakelen. De keuze die we
maken voor onze activiteiten, onze interacties met familieleden, vrienden,
buren, zakelijke relaties en zelfs met vreemdelingen, de manier waarop we onze
vrije tijd besteden, de tv‑programma's waar we naar kijken, de boeken
die we lezen, de manier waarop we met voedsel omgaan, bij alles in het
dagelijks leven komen we in aanraking met in schillen opgesloten vonken die op
hun bevrijding wachten.
Het
bewustzijnscontinuŁm
De
Zohar (een van de voornaamste boeken
uit de Kabbala) bespreekt het heelal als geheel in veel ruimere zin dan als
het stoffelijke heelal. Het stoffelijke heelal, hoe immens het ook is, is
zelfs nietig naast het mystieke heelal dat de rijken van engelen en demonen
omvat. Terwijl het stoffelijke heelal gemeten wordt in termen van tijd en
ruimte, wordt het mystieke heelal gemeten in termen van bewustzijnsniveaus.
Deze bewustzijnsniveaus moet u niet zien als begrenzingen, want bewustzijn is
een continuŁm.
Het
geluid van een muzieknoot is een goede metafoor voor zo'n continuŁm. Als we
een toets op een piano hard aanslaan, klinkt die meteen op zijn luidste,
sterkste niveau. Dan sterft de toon geleidelijk weg. We kunnen van moment tot
moment horen dat de toon zachter is geworden, maar we horen geen duidelijke
cesuur. En als we een toets aanslaan, gaan andere snaarinstrumenten in de
kamer op dezelfde frequentie meetrillen. Dus als we een snaar raken, worden
ook andere beÔnvloed.
De
werelden van het bewustzijn vormen een continu geheel. Ze hebben overlappen≠de
delen die niet te scheiden zijn. Net zoals een muzieknoot een
trillingsfrequentie heeft die niet afhankelijk is van de sterkte, delen de
kabbalistische werelden het algemene medium van het bewustzijn met elkaar.
Het
bewustzijn, de spil van de schepping, lijkt op een magneet die alles aantrekt.
Ons
verlangen, onze pogingen op de spirituele weg, ons verlangen naar kennis en
onze fascinatie voor het vinden van de diepste waarheid zijn onze reacties op
de onontkoombare aantrekkingskracht van deze magneet. Zoals een watermolecuul
in een regendruppel uiteindelijk in de oceaan komt, wordt hoe dan ook, hoe
lang het ook duurt en hoeveel incarnaties er ook voor nodig zijn, het
bewustzijn aangetrokken door de bron ervan.
De
kabbalisten zeggen dat liefde op dezelfde manier werkt. Liefde is gebaseerd op
een verlangen naar aanvulling: heel zijn, in harmonie verkeren, in contact
staan, vrij zijn. Hoewel in het begin onze hormonen onze seksuele impulsen
opwekken, zal de rijpende liefde de partners op de een of andere manier
dichter bij het licht van het bewustzijn brengen. We zoeken partners die ons
in een bepaald opzicht aanvullen, waardoor we completer worden. We proberen
hun hogere zelf tot ontwaken te brengen zodat zij ons hogere zelf kunnen
ervaren.
In
de Sohar staat: 'Om de wereld te
scheppen, emaneerde Het (Ejn Sof, het oneindi≠ge Niets) een
geheime vonk (bewustzijn), die te
voorschijn kwam en al het licht uitstraalde. De bovenwereld werd gemaakt van
dit licht. Toen werd een (andere dimensie van) licht, een licht zonder helderheid (lager bewustzijn) in
de lagere wereld gemaakt. Omdat hij bestaat uit onverlicht licht, wordt hij
aangetrokken tot de boven≠wereld.'
Het
erotische beeld van de vereniging van geliefden is een veelvoorkomend thema in
de Sohar. De Joodse mystici zijn het er in het algemeen over eens dat in het
Hooglied met zijn verwijzingen naar liefde en seksualiteit meer geheimen van
het heelal staan dan in alle ander bijbelboeken. Over het vers "Ik
ben van mijn lief, naar mij gaat zijn verlangen uit" bijvoorbeeld
zegt de Sohar: 'De verborgen betekenis
van dit vers is dat de beweging beneden samengaat met een beweging boven, want
er is boven geen beweging zonder beweging beneden.'
Deze
mystieke beschrijving doet vermoeden dat alles boven en beneden onderling
verbonden is. We kunnen hemel en aarde niet scheiden, de geestelijke rijken en
onze materiŽle wereld, of iets anders dat de schijn van een tegenstelling
wekt. De onderlinge verbondenheid van alle rijken is een van de centrale
gedachten van de kabbala. Als we dit goed begrijpen, heeft het grote invloed
in ons leven.
Zo
boven, zo beneden; zo beneden, zo boven
In
de Sohar wordt het thema van hogere en lagere werelden tientallen keren her≠haald:
'De Heilige heeft alles zo beschikt dat elk ding in deze wereld een replica
zou moeten zijn van de wereld boven' ; 'Er
is een rijk boven in verheven heiligheid, en een rijk beneden' ; 'Als de
Heilige Zijn "kronen" opzet ontvangt
Het
die van boven en beneden.'
De
taal van 'boven' en 'beneden' moeten we niet letterlijk in lineaire zin
opvatten. Het is een verwijzing naar bewustzijnsgebieden. Hogere en lagere
bewustzijnsgebieden zijn niet ruimtelijk van elkaar gescheiden; het zijn
integendeel dimensies die verschil≠len in de innigheid van hun relatie met de
diepste waarheid. Hoe hoger het bewust≠zijn is, des te minder de illusie van
scheiding gevoeld wordt.
De
aarde vertegenwoordigt een bewustzijnsniveau. Alles op dit niveau heeft een
tegenhanger in het hogere bewustzijn. Er is geen voorwerp, hoe klein ook,
zonder tegenhanger in andere gebieden. Dus als het voorwerp beneden zich
verroert, leidt dat tot een gelijktijdige beweging van zijn pendant boven. De
twee gebieden vormen een onderling verbonden geheel.'
Het
is alsof alles in het heelal zijn evenbeeld vindt in een hemelse tegenhanger.
Dit metgezelschap is meer dan alleen de andere helft van een tweeling, het is
veelzijdig als een samenstel van al onze elementen. Gesteld dat ieder individu
een samenstel is van tal van subpersoonlijkheden, dan wordt telkens als we een
deel van onszelf uiten in de wereld die we kennen, onze tegenhanger
geactiveerd in andere werke≠lijkheden. De geliefde is daar, de samenzweerder,
het kleine kind, de rechter, onze sterke en zwakke kanten. In wat voor
toestand we ook zijn, aan dat karakter leveren we energie in de andere
gebieden.
Als
we bijvoorbeeld steeds erg attent zijn, wordt ons hogere attente zelf wakker.
Als we labiel zijn, komt onze 'engel' van labiel gedrag in beweging. Als we in
een toe≠stand van barmhartigheid komen wordt ons hogere zelf van
barmhartigheid geacti≠veerd Daar komt nog bij daden woorden en gedachten
nawerken in deze wereld.
Deze
oude kabbalistische gedachte is een holistisch, energetisch model van het
heelal. Het gaat dwars door de lagen van de werkelijkheid heen en omvat elke
mogelijke dimensie van de schepping, engelen, demonen, gedachten, gevoelens,
verleden,
toekomst, deze incarnatie en alle andere. Volgens dit Joodse mystieke
gezichtspunt staat alles en elke 'non‑entiteit' die er ooit in de
schepping was of zal zijn met elkaar in verbinding.
Het
idee van onderlinge verbondenheid is voor het eerst in detail beschreven door
een twaalfde‑eeuwse Joodse mysticus, Jitzchaq
de Blinde (Rabbi Jitzcha ha‑Iwweer), die ook als eerste het woord
'kabbala' gebruikte als benaming voor een samenstel van mystieke ideeŽn en
gebruiken. Voor de tijd van Jitzchaq de Blinde werden deze leringen op meer
indirecte wijze benoemd, zoals het werk van de troonwagen, het werk van de
schepping, de weg van de waarheid, en andere uit≠drukkingen die duidden op
verborgen mysteriŽn. Voor mensen die de mystieke weg bewandelden bestonden
ook allerlei namen: meesters van de kennis, de wijzen van hart, zij die de
afmetingen kennen en andere raadselachtige etiketten.
Het
is niet bekend of deze leraar Jitzchaq werkelijk blind was of dat deze
benaming slechts beoogde aan te duiden dat hij de dingen niet zo zag als
andere mensen. Hij zou zelfs over enorme mystieke vermogens beschikt hebben.
Zo was hij in staat aan 'iets in de lucht' te voelen dat iemand in de nabije
toekomst zou komen te overlijden en of iemands ziel nieuw was of een oudere,
gereÔncarneerde ziel was.
Hij
beschreef het medium van onderlinge verbondenheid als
tsippiyŠ, wat wel ver≠taald kan worden met contemplatieve beschouwing. TsippiyŠ
is mystiek bewustzijn, de staat die we ervaren als het besef van verleden en
toekomst oplost en we er helemaal zijn, helemaal opgaan in het moment. Dit was
naar mijn idee de persoonlij≠ke ervaring van Jitzchaq de Blinde en de basis
van zijn sterke inzichten in het mys≠tieke karakter van de schepping.
TsippiyŠ
lokt ons, als we erover nadenken, naar een andere manier om het heelal te
zien. Telkens als we onze armen bewegen, worden onze hemelse armen bewogen.
Telkens als we een woord opschrijven, wordt er in de hemel een woord ingegrift.
We staan in interactie met de wereld en gelijktijdig stimuleren we de werelden
boven ons. Niet alleen zijn we nooit alleen, maar alles wat we doen, zeggen en
denken brengt werelden in beweging die ons voorstellingsvermogen te boven
gaan.
Deze
beschouwing geeft veel te denken. Wij kunnen er niet omheen. Hoe ga ik om met
mijn leven? In hoeverre blijft de wereld in evenwicht bij mijn volgende daad.
Als alles doorwerkt in het heelal, hoe beÔnvloeden dan mijn daden, woorden en
gedach≠ten wie ik ben, was en zal zijn? Het is van levensbelang dat we deze
vragen stellen. De antwoorden van de kabbala liegen er niet om.
Bewustzijnssferen
Ons
realiteitsbesef is een directe afspiegeling van ons bewustzijnsniveau. Onze
kijk op de werkelijkheid is niet meer dan een flinterdun plakje van een taart.
De taart zelf reikt tot aan de grenzen van het heelal. Als we ons bewustzijn
veranderen, kunnen we nog een puntje van de taart krijgen. Bovendien kunnen we
ons standpunt sneller veranderen dan de meeste mensen zich wel realiseren.
Er
staat geschreven: 'De Heilige vond het nodig alle dingen in de wereld te scheppen zodat
er een centraal licht zou zijn met vele vaten eromheen.' De hele schepping
berust op dit principe, dat wil zeggen: de schepping bestaat uit
bewustzijnssferen. Als we het om zo te zeggen vanuit het gezichtspunt van God
konden beschrijven, zouden we zien dat alles in de schepping verbonden is met
een middelpunt: de bron van de schepping.
Het
verhaal van de schepping in Genesis beschrijft de ontplooiing van het bewust≠zijn.
De eerste dag: licht. De tweede dag: kosmische vloeistof en de scheiding van
de vloeistof boven en beneden. De derde dag: aarde, land, zee, planten,
vruchten, zaden. De vierde dag: hemellichamen, sterren, zon en maan. De vijfde
dag: de krioelende zeedieren en vogels en de grote zeedieren. De zesde dag:
landdieren. Aan het eind van de zesde dag: de mens. Dit laatste aspect van de
schepping wordt onderscheiden door het taalgebruik: nŗ'asŤ
adam betsalmťnoe ki‑d'moetťnoe,
wat betekent: 'Laat ons een schepsel
genaamd Adam maken naar ons beeld, als onze gelijkenis, dat op ons lijkt.'
Natuurlijk
vroegen de oude wijzen zich af waarom dit in het meervoud staat. God is Eťn. Naar
wie of wat anders wordt er verwezen als 'ons beeld'? De woorden implice≠ren
dat God zich tot iets richtte dat in staat was tot contact met God. De
logische conclusie die we hieruit trekken is op zijn minst dat een van de
aspecten van de gelijkenis was dat Adam in staat was tot contact met het
Goddelijke.
De
eigenlijke paradox van de schepping is de vraag hoe uit de eenheid de veelheid
komt. Hoe schept de ene, volkomen volmaakte bron iets wat minder is dan Het
zelf? Hoe maakt de totale eenheid die alles omvat ruimte voor anderszijn?
Zelfs als we de idee van een 'schepper' laten vallen, zoals dat in oosterse
religies gebeurt, blijven we zitten met de ongerijmdheid van het naast elkaar
bestaan van eenheid en veel≠heid.
Geestelijke
leiders uit oosterse religies betitelen onze kijk op de werkelijkheid als
maya, illusie. We zitten vast achter lagen sluiers die de werkelijkheid
'vertekenen'. Deze leraren stellen een theologie voor die
niet‑dualistisch is, een monistisch sys≠teem van totale eenheid: er is
maar ťťn werkelijkheid, en alle veelheid daarin is slechts schijn. De wereld
lijkt alleen maar pluralistisch omdat ons bewustzijn beperkt is.
De
kabbalist daarentegen zegt niet dat onze kijk op de werkelijkheid vertekend
is, maar dat het gewoon de werkelijkheid van het menselijke bewustzijn is. We
kunnen bijvoorbeeld veronderstellen dat een vlieg een ander bewustzijnsniveau
heeft in die zin dat zijn heelal bestaat uit elementaire bouwstenen, zoals
warmte, kou, zachtheid, hardheid, licht, donker enzovoort. Onder deze aanname
kunnen we niet zeggen dat zijn waarneming vertekend is. We kunnen beter zeggen
dat hij een volmaakte 'vlie≠genwaarneming' van de werkelijkheid heeft, wat
dat ook moge zijn.
Vanuit
hogere bewustzijnsniveaus gezien is het menselijke bewustzijn vergelijkbaar
met dat van de vlieg. Hoe groter ons bewustzijn is, des te meer onze
waarneming van veelheid zich oplost. Dat is een universele wijsheid, waarbij
ťťn punt in de kabbala op een wezenlijk andere manier benadrukt wordt.
Terwijl veel religies het illusoire karakter van de wereld op een wijze
benadrukken die onze werkelijkheid neerhaalt, gaat de kabbala juist de andere
kant op. De kabbala benadrukt het holisti≠sche karakter van alle
bewustzijnsniveaus en stelt dat ze allemaal afspiegelingen zijn van alle
andere.
De
kabbalistische benadering komt dus neer op de gedachte dat we door onze
werkelijkheid, hoe beperkt die ook moge zijn, toegang hebben tot alle andere
werke≠lijkheden. Als we aan dit gezichtspunt toevoegen dat het menselijk
leven in tegen≠stelling tot de meeste andere aspecten van de schepping
gebaseerd is op de be≠wuste vrije wil, dan wordt de betekenis van onze
mogelijke invloed op de ontplooiing van het heelal enorm. En terwijl we in
veel religies gewoon staan te trappelen om van ons lichaam af te komen,
proberen we in de kabbala de kostbare tijd die we in dit lichaam hebben zo
goed mogelijk te benutten. Vanuit kabbalistisch standpunt is de veelheid een
zinvol aspect van de schepping als geheel.
We
kunnen deze idee van het holistische karakter van de schepping gebruiken om de
paradoxen aan te vatten. We kunnen tegelijk eenheid en veelheid zijn. Elke cel
in iemands lichaam verricht haar eigen taak, en toch bevat elke cel een
voorraad chromosomen die identiek is aan die in de andere cellen. We kunnen
kiezen of we de veelheid of de eenheid benadrukken. Het ene is rationeel, het
andere vereist fuzzy logic - het is hier, het is niet hier.
Mensen
die in de wereld van de intuÔtie leven hebben geen moeite met het spreken
over zielen, waar ze vandaan komen, waar ze heen gaan, over de dood, engelen,
demonen, hemel en hel. Wie zich meer aangetrokken voelt tot de rationele,
analyti≠sche grondslagen van de werkelijkheid vindt deze ideeŽn
provocerender Maar er is geen goede of verkeerde manier voor het onderzoeken
van het mysterie van leven en dood. Als het holistische model correct is staat
iedereen op zijn of haar eigen manier in verbinding met het middelpunt van de
schepping. We hoeven alleen maar de geestelijke taal te ontdekken waardoor we
contact kunnen krijgen met de verbor≠gen delen van de ziel.
Het
is duidelijk dat het menselijk bewustzijn anders is dan dat van andere
levensvor≠men. Bepaalde soorten symbolisch denken, verbeelding, reflectie,
projectie, plannen en humor zijn in het algemeen gesproken unieke activiteiten
van het menselijk bewustzijn. Maar als het menselijk bewustzijn op het niveau
van het heelal bezien hetzelfde is als dat van de vlieg, moeten we een
belangrijke vraag stellen: wat gebeurt er met de menselijke werkelijkheid als
we ons bewustzijn blijven verruimen?
Verruimd
bewustzijn
In
de kabbala wordt verruimd bewustzijn mochin
de gadloet genoemd, wat letterlijk betekent 'geest van grootheid'. Er zijn
veel technieken in gebruik om deze toestand te bereiken. We kunnen er een idee
van krijgen door een eenvoudige oefening te doen. Als u de oefening mee wilt
doen, laat dan u perifere gezichtsveld groter wor≠den. U hoeft uw hoofd niet
weg te draaien van deze woorden om rond te kijken. Merk alleen op dat u dit
boek kunt zien, de woorden kunt lezen, en dat u tegelijkertijd meer visuele
informatie kunt opnemen over wat er op dit moment om u heen gebeurt.
Merk
nu op hoe het aanvoelt als u uw visuele bewustzijn verruimt. U zult meteen een
grotere alertheid en tegenwoordigheid van geest bemerken. Misschien moet u
zich eerst inspannen om deze alertheid vast te houden, maar het wordt al snel
iets natuurlijks. Hoewel u deze gewoonte soms vergeet en terugvalt in het
gewoon lezen van de woorden zonder verder veel op te merken, kunt u met een
enkel geheugen≠steuntje snel uw visuele bewustzijn verruimen.
U
kunt hetzelfde doen door meer aandacht te besteden aan de geluiden die op dit
moment om u heen zijn. Gewoonlijk zijn er geluiden die we negeren als we ons
op iets concentreren. Maar dan merkt u opeens dat er de hele tijd een geluid
was dat u niet hebt opgemerkt. U hoeft niet te stoppen met lezen om intenser
te luisteren. Ook dit geeft een gevoel van een hogere bewustzijnstoestand.
Nog
iets: let eens op uw lichaam. U kunt druk voelen onder uw zitvlak als u zit, u
kunt het contact van uw voeten met de grond voelen, u kunt zich bewust zijn
van de positie van uw romp en armen, u kunt letten op uw nek, hoofd en
oogbewegingen. Al deze details leveren ons een gestage stroom van informatie.
Hoe meer we ons hiervan bewust worden en er aandacht aan besteden, des te
sterker we een bepaal≠de alertheid voelen. We worden scherper, meer
aanwezige, meer afgestemd op het moment. Dit alles is het proces van het
vergroten van ons natuurlijke bewustzijn.
De
meeste mensen leren routinepatronen door herhaling en we worden ons onbe≠wust
van de nuances in elke situatie. Als er zoveel om ons heen gebeurt en we zo
weinig tijd hebben, gaan we automatisch reageren. Zolang de dagelijkse gang
van zaken ons bekend voorkomt, kunnen we ermee omgaan. Helaas is het zo dat
als we jarenlang in deze automatische geestestoestand leven, de spiegel van
het leven nevelig wordt en onze geest achterblijft.
Continue
schepping
Het
principe van de continue schepping, zonder begin of eind, is gebaseerd op de
idee dat er een bron van het leven is die eeuwigdurend de energie uitstraalt
die nodig is voor al het bestaande. Als deze bron van het leven zich ook maar
een fractie van een seconde zou inhouden, zou alles meteen verdwijnen. Dat wil
zeggen: de hele mensheid, de hele natuur, de hele schepping wordt van moment
tot moment van kracht voorzien. Het is alsof de schepping een gloeilamp is die
blijft branden zolang er stroom op staat. Op het moment dat we de knop
omdraaien, gaat het licht uit.
Als
we een kamer binnenlopen waarin licht brandt, weten we niet wanneer dat licht
aangedaan is. Het kan een seconde voordat wij er binnenkwamen aangedaan zijn.
Misschien heeft de deur net als de deur van een koelkast een ingebouwde schake≠laar
die het licht aandoet als zij opengaat. Maar zonder extra informatie kunnen we
niets afleiden uit het feit dat het licht aan is op het moment dat we de deur
naar deze kamer opendoen. Hoe snel we de deur ook openmaken om de duisternis
te betrap≠pen, het licht brandt altijd als de deur eenmaal open is.
Stelt
u zich eens voor dat de schepping net zo werkt. Als we in een donkere, geluid≠dichte
kamer komen, hebben we geen idee van wat er in de wereld om ons heen gebeurt,
en of er zelfs wel een wereld is. Want in feite verliezen we ons gevoel voor
de werkelijkheid zo snel dat we in die situatie helemaal niet kunnen ontdekken
of de wereld wel bestaat. We zouden in onze doodkist kunnen liggen, we zouden
levend maar ook dood kunnen zijn, want in een leegte zonder prikkels hebben we
niets waaraan we de werkelijkheid kunnen afmeten. Als we de duisternis weer
zouden kunnen verlaten en onze ogen weer opendoen, zouden we snel ons beeld
van de werkelijkheid reconstrueren. In het moment dat we onze wereld
herformuleren is het alsof de schepping gloednieuw is.
Stelt
u zich nu voor dat we bij elke keer dat we met onze ogen knipperen, in een
toestand komen alsof we in zo'n geÔsoleerde kamer zijn. Telkens als we onze
ogen openen ervaren we de schepping als nieuw. Als we aannemen dat we een paar
duizend keer per seconde met onze ogen konden knipperen, zou het er nog elke
keer op lijken dat de schepping elke keer opnieuw begint.
In
feite is dat ook het geval. Kijk eens om u heen. Probeer u terwijl u naar iets
kijkt voor te stellen dat het van de ene seconde op de andere zijn vorm en
substantie krijgt vanuit het middelpunt van het heelal. Als die bron wordt
afgesloten, zou alles in een oogwenk verdwijnen. Alles wat we zien, alles wat
we weten, kan op elk moment verdwenen zijn.
De
moderne theoretische natuurkunde postuleert deze gedachte in het onzeker≠heidsbeginsel
van Heisenberg. Het stelt dat we er nooit zeker van kunnen zijn of een
bepaalde vorm blijft bestaan of dat hij in een flits een geheel nieuwe vorm
aanneemt. Sterker, hoewel er maar weinig absolute waarheden in deze schepping
zijn, is er een zo'n waarheid: dat alles voortdurend verandert. Dit betekent
dat we er op geen enkel moment zeker van kunnen zijn of de schepping blijft
bestaan.
Deze
idee van de voortdurende stroom van de schepping in beweging verandert
onze kijk op de wereld volkomen. Als we het gevoel hebben dat de wereld
vast en duurzaam is, zijn we geneigd meer vertrouwen te hebben in verleden en
toekomst. De geschiedenis is een belangrijke dimensie van onze werkelijkheid
en we baseren ons leven op onze ervaringen en op die van anderen. Maar de leer
van de voortdu≠rende schepping leidt ons tot een relatie met het leven
waarvan mystici overal op aarde suggereren dat het de diepste werkelijkheid
is: er is alleen maar Nu.
De
extra dimensie in het jodendom is natuurlijk dat dit Nu om zo te zeggen op de
handpalm van God rust. De dimensie van dit moment wordt in haar geheel
gedragen door de natuur van het Goddelijke. Er is dus een belangrijke relatie
tussen God en elk aspect van de schepping. Elke ademhaling begint, wordt
gesteund en gevoed door de macht van de schepping. Elke gebeurtenis is
doordrongen van de magie van de Goddelijke Aanwezigheid.
Kabbala
en de oerknaltheorie
De
kabbalistische opvatting van een voortdurende schepping is in strijd met de
moderne theoretische fysica, die tegenwoordig de oerknaltheorie aanhangt. Het
concept van de oerknal houdt in dat er miljarden jaren geleden iets gebeurde
dat meteen uitgroeide tot een oerheelal. Volgens deze theorie dijt ons heelal
nog steeds uit als gevolg van een eerste impuls.
De
idee dat de schepping plaatsvond in het verleden brengt ons tot de aanname van
een tijdverschil tussen de scheppende handeling en onze huidige ervaring. Het
veronderstelt een stoffelijke afstand tussen onze plaats in de ruimte en de
schep≠pende kracht. De werkelijkheid waarin we leven leidt ons dus, zolang we
ons onder≠werpen aan de beperkingen van ruimte en tijd, tot het onjuiste
geloof in de scheiding tussen onszelf en de bron van het leven.
Dit
geloof in het afgescheiden zijn leidt vaak tot verlies van hoop en gevoelens
van eenzaamheid, die zich kunnen manifesteren in vervreemding en wanhoop.
Bijna alle moeilijkheden op de spirituele weg hangen samen met het gevoel
alleen te zijn, anders te zijn dan andere mensen, los te staan van de bron van
het bestaan.
De
Joodse mystiek benadert de kwestie van het zich alleen voelen in de kosmos
door vraagtekens te zetten bij onze aannamen over de schepping. Zodra we ons
bewust worden van onze intieme relatie met God, een relatie die niet ophoudt
en elk moment vol maakt, en die relatie beleven, kunnen we ons nooit meer
alleen voelen. Het mystieke gezichtspunt suggereert dat deze relatie
onontbeerlijk is voor beide partijen, want God en de schepping ontplooien zich
naast elkaar. Een ouder wordt bijvoorbeeld bepaald door zijn of haar kind.
Zonder kinderen kan niemand ouder zijn en andersom. Er kan geen gever zijn
zonder ontvanger, men kan niet iets krijgen als er niets gegeven wordt. Niets
is alleen, behalve het 'gevoel' alleen te zijn, een gevoel waarvan de
onjuistheid makkelijk aan te tonen is. Want als we ook maar even los zouden
komen te staan van de bron van het leven, zouden we niet kunnen bestaan.
Het
probleem met de oerknaltheorie is dat die veronderstelt dat er in het verleden
iets gebeurd is, een uitbarsting van energie die zich al miljarden jaren door
haar eigen kracht instandhoudt. Maar in het rijk van het Goddelijke bestaat
verleden of toekomst niet in de vorm zoals wij die kennen. Bovendien zou de
impuls van de oerknal berekenbaar moeten zijn, terwijl Joodse mystici geloven
dat de schepping altijd onbepaalbaar is. De oerknal is veeleer een
voortdurende scheppende emanatie. Het heelal wordt steeds in evenwicht
gehouden op basis van een symbiotische relatie tussen
Schepper
en schepping, die beide van wezenlijk belang zijn voor het voortbestaan van
het heelal. Als de ene kant van de relatie de andere niet meer versterkt, komt
het geheel knarsend tot stilstand. Aan de andere kant bepaalt en voedt de
voortdu≠rende relatie tussen Schepper en schepping elk moment - en elk moment
is weer een oerknalimpuls.
Een
van de grote chassidische meesters uit de achttiende eeuw, Rabbi
Levi Jitzchaq van Berditchev, schreef: 'De
voortdurende uitstraling van scheppingskracht van de Schepper verlaat de
wereld nooit; op elk moment stralen deze (vitale) emanaties uit naar Zijn
scheppingen, naar alle werelden, naar alle paleizen (gebieden met hoger
bewustzijn) en naar alle engelen.'
De
aard van God
Wat
is God? In zekere zin is er geen God. Onze opvatting van God leidt gewoonlijk
tot een misverstand dat onze spirituele ontwikkeling op een gevaarlijke manier
ondermijnt.
God
is anders dan we denken. God is geen ding, wezen of zelfstandig naamwoord. God
bestaat niet in de gebruikelijke zin van bestaan, want God neemt geen ruimte
in en is ook niet gebonden aan de tijd. Joodse mystici duiden Het vaak aan met
Ejn Sof (er is geen einde), wat
Oneindigheid betekent.
Bij
Ejn Sof moet u zich geen voorstelling proberen te maken. U moet er geen namen
aan geven als Schepper, Almachtige,
Vader, Moeder, Oneindige, de Ene, Brahma, geest van de Boeddha, Allah, Adonaj,
Elohim, El (Eel) of Sjaddai, en nooit maar dan ook helemaal nooit 'Hij'.
Het is geen van deze namen en heeft geen geslacht.
Als
we Het God noemen, waar hebben we het dan over? Als we zeggen dat Het vol
mededogen is, een en al barmhartigheid, de bron van liefde, dan praten we
misschien over ons beeld van wat we denken dat de goddelijke natuur zou moeten
zijn, maar we hebben het dan niet over Ejn
Sof. Op dezelfde wijze kunnen we als we zeggen dat de in de bijbel
geportretteerde God wraakzuchtig, jaloers, wreed, liefdeloos is of uit is op
het uitdelen van straf, nooit doelen op Ejn
Sof. Ejn Sof heeft al deze eigen≠schappen maar kan niet beschreven worden
in termen van een ervan of van alle samen.
Het
mysterie van de oorsprong van het heelal fascineert het menselijk bewustzijn
al vanaf het begin van de geschiedenis. In alle beschavingen op aarde vinden
we de tijdloze vragen: is er een schepper, en zo ja, wat is dan de aard ervan?
Zo niet, hoe begon de schepping dan en wat is dan het doel ervan?
Mystici
leren ons dat er een universeel verband tussen alles is, en de moderne
natuurkunde heeft dezelfde boodschap. Dit verband heeft allerlei namen.
Sommigen zeggen dat het een zielskracht is, anderen noemen het liefde, de
ouden noemden het de ether, de wetenschap noemt het vaak energie. Maar hoewel
er algemene overeenstemming over is dat er een fundamenteel karakter zit in
het zich continu ontvouwende heelal, is de aard van onze relatie tot de kern
van deze natuur onder≠werp van verhitte discussies.
Joodse
mystici zijn vooral bezorgd om het benoemen van het universele verband. Mensen
verwarren namen met identiteit. Veel primitieve beschavingen hebben geheime
namen. Mensen uit zo'n beschaving vertellen hun naam niet uit angst dat u
daardoor macht over hen krijgt. Om dezelfde reden staan ze soms ook niet toe
dat ze gefotografeerd worden. In de primitieve geest kan het wezen van een
mens worden gevat en gevangen gezet als iemand de controle heeft over een naam
of een afbeelding.
Het
geven van een naam aan het nameloze werpt een hindernis op waarover de meeste
mensen struikelen. We denken dat als iets een naam heeft, het ook een
identiteit heeft. Een identiteit gaat samen met attributen. Dus denken we dat
we er iets over weten. Dat is een vergissing.
Al
duizenden jaren lang leeft deze misvatting in de menselijke psyche. Het woord
'God' suggereert een belichaming van iets wat begrepen kan worden. We hebben
een naam gegeven aan de Onbekende en Onkenbare en hebben nadien onnoeme≠lijk
veel tijd besteed aan pogingen Het te leren kennen. We proberen het omdat Het
een naam heeft, maar we stranden altijd omdat Het onkenbaar is. Het jodendom
is zo bezorgd om deze rnisvatting dat het grote moeite doet om het benoemen
van God te vermijden. Toch weten sommige namen erdoor te komen omdat onze
geest niet zonder symbolen kan.
Wat
is dan wel de God waarover in de bijbel geschreven wordt? Volgens de kabba≠listen
is de eerste regel van Genesis verkeerd vertaald. De meeste mensen denken dat
daar staat: 'In het begin schiep God de hemel en de aarde.' Maar de Hebreeuw≠se
tekst kan ook anders worden gelezen. Een kabbalist zou kunnen zeggen: 'Met
een begin schiep het God (Elohim), de hemel en de aarde.' Dat wil zeggen:
uit het Niets werd de mogelijkheid voor een begin geschapen - 'Beginheid'.
Toen er een≠maal een begin was werd God (in een meervoudige vorm geschapen -
een God met wie de rest van de schepping in contact kon komen. Toen werden de
hemel en de aarde geschapen.
De
implicatie van deze interpretatie heeft belangrijke gevolgen voor onze relatie
met God en de schepping, want het betekent dat alle namen die we hebben voor
God en alle manieren waarop we met God in contact treden ver af staan van de
bron van de schepping die er zelfs eerder was dan het Niets. Dit is Ejn
Sof, wat niet de naam is van een ding maar van een voortdurend proces.
Ejn
Sof
De
idee van Ejn Sof is voor het eerst beschreven door de twaalfde‑eeuwse
kabbalist Rabbi Jitzchaq de Blinde.
Hij onderwees dat Ejn Sof voorafgaat
aan de gedachte (machsjava) en zelfs
aan het Niets ('ajin) waaruit de
gedachte geboren wordt. Het Niets wordt gezien als een bewustzijnsniveau dat
voortkomt uit de 'vernietiging van de
gedachte'.
De
idee van vernietiging van de gedachte is natuurlijk paradoxaal. Kunnen we ons
een leegte zonder begin en eind voorstellen? Kunnen we, gehinderd door een
verstand dat eindig is, ons het oneindige voorstellen? Het antwoord is nee we
kunnen niet aan Niets denken. Alles wat we ons voor kunnen stellen heeft een
grens - kabbalisten noemen dat kleren of vaten - en grenzen zijn houders. Alle
gedachten, ook alle dingen die we ons verbeelden, zijn kleren of vaten.
Een
grens legt per definitie beperkingen op. We kunnen dan misschien het oneindi≠ge
een naam geven, een liggend cijfer 8 tekenen en zeggen dat dit het oneindige
voorstelt, maar hoe we ook ons best doen te geloven dat onze voorstelling onbe≠grensd
is, we blijven beperkt door de grenzen van onze eigen werkelijkheid. Als we
ons iets kunnen voorstellen, is het niet oneindig.
En
als het oneindige het voorstellingsvermogen al te boven gaat, hoe is het dan
met dat wat het oneindige te boven gaat ‑ namelijk dat wat het schiep? Ejn
Sof wordt niet 'beperkt' door het oneindige. Wat heet, we zijn opeens door
onze woorden heen, want de idee van 'trans‑oneindig' is logisch gezien
absurd. Wat kan er het oneindige te boven gaan? Sterker nog, wat kan er
uitgaan boven het Niets wat het oneindige omhult? Dat is
Ejn Sof.
Hoewel
we te horen krijgen dat Ejn Sof ontoegankelijk is voor alle intellectuele inspanning, kunnen
we ons toch afvragen of er een 'weten' is dat het verstand overtreft. Had
Rabbi Jitzchaq de Blinde toegang tot een bewustzijnsniveau waardoor hij op de
een of andere manier het onwaarneembare kon voelen?
Het
antwoord op deze vraag is bevestigend. De Joodse mystiek leert dat we Ejn
Sof kunnen kennen langs wegen die het verstand te boven gaan. Dit aspect
van het ontwikkelen van een relatie met de Eindeloze, de bron van de
schepping, is de sleutel tot de hele kabbala en het levensbloed van de hele
Joodse leefwijze. De geheime leer voor het ontwikkelen van deze relatie met de
Onkenbare is verborgen in de mystieke grondslag van de aard van de relatie
zelf.
Het
woord 'God' en alle namen ervoor in het jodendom, zoals El,
Elohim, Adonaj, Sjaddai enzovoort, vertegenwoordigen aspecten van Ejn
Sof. Het onderzoeken van deze aspecten geeft ons inzicht in de aard van Ejn
Sof. Al s we het in dit boek hebben over God, hebben we het dus niet over
iets opzichzelfstaands maar over een voorstelling van een veel dieper
mysterie.
De
goddelijke kus
In
het Hooglied fluistert de mystica over de 'KUS van haar geliefde: 'Overstelp
mij met de kussen van je mond, want je liefkozingen zijn zoeter dan wijn.'
We kunnen het gekwelde hart van de geliefde voelen: 'Want
ik ben ziek van liefde! Zijn linkerarm is onder mijn hoofd en zijn rechter is
om mij heen.' We voelen de spanning van de verwachting: 'Daarop
stak mijn lief zijn hand door de opening in de deur. Ik kreeg met hem te doen.
Ik stond op om de deur open te doen voor mijn lief.'
'Ach',
zeggen we dan, 'de hartstocht van jonge geliefden!' Maar dit gedicht gaat niet
over jonge geliefden. Het gaat over ons, over alle mensen, en het beschrijft
de relatie die we zouden kunnen hebben met het Goddelijke Misschien gelooft u
dit niet; misschien denkt u dat een relatie met het Goddelijke u boven de pet
gaat, iets voor anderen of voor een ander leven is. Maar dat is niet zo. Het
hoort bij uw erf≠deel, het komt u en mij toe. Het enige wat we moeten doen is
leren onze angst te laten varen. Want angst houdt de barriŤres in stand die
ons gescheiden houden.
In
veel religies vindt de mystieke uitdrukking van onze relatie met het
Goddelijke plaats door Eros, de vlam van een brandend hart. Waarom? Omdat als
we ons ervan bewust worden dat de aanwezigheid van het Goddelijke geopenbaard
wordt in de volheid van elk moment, ons hart smelt en de sluisdeuren van ons
verlangen wijd opengaan.
Dit
is een mystieke epifanie. Er is geen rationele verklaring voor. Hoewel we niet
heen kunnen over de barriŤre tussen onszelf en dat wat zich voorbij het
oneindige bevindt, kunnen we wel diep in onszelf het besef ervaren dat het
Goddelijke bij elke stap die we doen naast ons loopt, dat elke ademtocht
verbonden is met de ademha≠ling van het heelal, en dat verliefde, geliefde en
het wezen van de liefde zelf alle≠maal afspiegelingen zijn van ťťn en
hetzelfde. Op elk van deze momenten 'kennen' we de aanwezigheid van het
Goddelijke en zijn we er niet meer van gescheiden.
Een
van de grote Joodse mystici uit de dertiende eeuw, Rabbi Abraham Aboelfia, zei
over wie dit niveau van spiritueel bewustzijn bereikt heeft: 'Nu
zijn we niet langer gescheiden van onze bron, en zie we zijn de bron en de
bron is ons. We zijn zo intiem met Het verenigd dat we er op geen enkele
manier meer van gescheiden kunnen worden, want we zijn Het.'
De
soefi's hebben een prachtig verhaal over een man die steeds tot God riep maar
geen antwoord kreeg. Na een poosje fluisterde de duivel deze man in: 'Hoe lang
blijf je nog wachten tot God op al je smeekbeden antwoordt met "Hier ben
ik"?' Dit brak de weerstand van de man en hij hield op met het roepen tot
God. Maar in een droom verscheen hem een visioen van God die hem vroeg waarom
hij was opgehouden. De man zei dat God nooit had geantwoord op zijn
aanroepingen. Het wijze droombeeld, de voorstelling van God, zei toen 'Besefte
je dan niet dat elke uitroep van jou zelf mijn antwoord is?'
De
drang om tot God te roepen wordt altijd beantwoord op hetzelfde moment als het
roepen want uiteindelijk is er geen onderscheid tussen de roepende en hetgeen
aangeroepen wordt.
De
Kotzker rebbe, Menachem Mendel, een beroemde chassidische leraar uit de
negentiende eeuw die de laatste twintig jaar van zijn leven vrijwillig in
afzondering doorbracht, vroeg een van zijn leerlingen: 'Waar
woont God?' Toen de leerling er niet meteen in slaagde deze vraag te
beantwoorden, gaf de rebbe zelf het antwoord op zijn vraag: 'God
woont overal waar wij God binnenlaten!'
Mystici
van alle eeuwen en alle religies zeggen hetzelfde. We hoeven God niet te
zoeken, want de aanwezigheid van het Goddelijke doordringt alles. Als er al
iets op zoek is, is dat God op zoek naar Zichzelf, als het ware.
God
is een werkwoord
We
komen het dichtst bij een denken over God als we ons God voorstellen als een
proces in plaats van als een wezen. We kunnen eraan denken als 'wezen‑d',
als een werkwoord in plaats van een zelfstandig naamwoord. Misschien begrijpen
we dit concept beter als we God een andere naam geven, bijvoorbeeld Goddend,
een proces in plaats van God, wat een zelfstandig naamwoord suggereert. (De
lezer bedenke dat een zelfstandig naamwoord in het Nederlands in het algemeen
niet als werkwoord kan worden behandeld maar in het Engels wel. )
Deze
idee is uitgewerkt door Rabbi Zalman Schachter-Shalomi, die erbij verklaart dat het soort werkwoord dat God-dend
vertegenwoordigt, anders is dan de andere werkwoorden in onze taal. De meeste
werkwoorden zijn ofwel transitief (overgank≠elijk), dan hoort er een lijdend
voorwerp bij, of intransitief (onovergankelijk), zonder lijdend voorwerp. Hij
stelt voor dat God-dend een wederzijds interactief werkwoord is, waar een
onderlinge afhankelijkheid tussen twee subjecten bij hoort, waarbij elk
subject optreedt als het meewerkend voorwerp voor het andere.
Een
voorbeeld van zo'n werkwoord kan 'communiceren-d' zijn. Als ik een zaal toe≠spreek,
communiceer ik misschien helemaal niet. Misschien ben ik wel bezig met de
handeling van communicatie, maar als het publiek niet oplet en aan iets anders
denkt, kan ik praten als Brugman en toch communiceer ik dan niet. Mijn verbale
communicatie is afhankelijk van een luisteraar, het is geen
eenrichtingsverkeer. Andere voor de hand liggende voorbeelden die in deze
categorie passen zijn lief≠hebben-d, uitwisselen-d, dansen-d, kussen-d,
knuffelen-d enzovoort.
We
kunnen met God omgaan als een interactief werkwoord. Het is God-dend. Maar
vanuit dit standpunt bezien moeten we de schepping ook niet meer als een
zelfstan≠dig naamwoord behandelen. Ook dat wordt een interactief werkwoord:
het is voort≠durend schepping-end. En, mijn beste lezer, ook u moet uzelf
niet als een zelfstan≠dig naamwoord beschouwen - als Annie, Jan, Henk of
Barbara. Met betrekking tot God als interactief werkwoord bent u ook een
werkwoord: u bent Annie-end, Jan-nend, Henk-end en Barbara-end in relatie tot
God-dend, net zoals ik David-dend ben.
Elk
deel van het heelal staat in dynamische relatie met elk ander deel. In
interacties tussen mensen, zoals het huwelijk, kan de ene partner man-nend en
de ander vrouw-end zijn. Zo bezien zijn deze twee een. Gewoonlijk ervaren we
relaties in termen van hun samenstellende delen; we vergissen ons echter als
we denken dat de onderdelen los staan van elkaar.
Het
is belangrijk dat we bedenken dat het concept van God-dend een manier is om
een relatie te kunnen hebben met het Goddelijke, wat we niet moeten verwarren
met het hebben van een relatie met Ejn Sof. In Ejn Sof zijn veel namen van God
ver≠enigd; God-dend is er een van, een naam die toevallig een werkwoord is in
plaats van een zelfstandig naamwoord.
De
echte ontdekking van onze nauwe relatie met God kan ons leven ingrijpend
veranderen. Het gebeurt vaak spontaan, zonder dat er een reden voor is.
Sommigen noemen die gebeurtenis 'genade'. Het komt nergens vandaan. U zit
bijvoorbeeld aan het strand, maakt een wandeling in het bos, zorgt voor iemand
die op sterven ligt, u kunt zelfs op de snelweg zitten, en opeens wordt u
overweldigd door een vreemd licht dat uw bewustzijn doordringt en daarna wordt
u nooit meer dezelfde. We lezen verslagen over zulke metamorfosen en
bekeringservaringen die de wereld hebben veranderd.
Soms
wijdt een enkeling zich vanwege zo'n ervaring aan een spiritueel leven. Maar
de meeste mensen die zich inzetten voor een innerlijke weg doen dat omdat ze
ernaar verlangen in aanraking te komen met waarheid en zingeving. Bij deze
toewij≠ding horen meestal bepaalde gebruiken die tot iemands dagelijkse leven
gaan behoren. Daartoe kunnen behoren: meditatie, gebed, beweging, dieet,
zelfbeheer≠sing, perioden van afzondering, mantra's, dienstbaarheid, het
betonen van barmhar≠tigheid en andere in de loop van de tijd beproefde
methoden om het bewustzijn te veranderen. Als uiteindelijk de prioriteiten van
de beoefenaar duidelijk worden, begint het innerlijke licht van het bewustzijn
langzaam te branden en verandert dat zijn of haar visie op de werkelijkheid
geleidelijk.
Op
de spirituele weg verkrijgen we, hetzij door een briljante inval, hetzij door
het langzame, geleidelijke proces van voortdurend oefenen, wijsheid. Het is
geen intel≠lectuele kennis maar wijsheid - een diep weten -, onverklaarbaar,
onbeschrijflijk en onvoorstelbaar heerlijk. Deze wijsheid is de bron van
werkelijke mystieke ervaring, de stuwende kracht achter elk spiritueel
onderzoek. Het houdt ons overeind als we door twijfel gekweld worden, verkwikt
ons als de wereld er grauw uitziet en troost ons als we de dood van geliefden
onder ogen moeten zien. Waar zouden we zonder wijsheid heen moeten? Wat zouden
we moeten beginnen zonder de ontzagwek≠kendheid van de onkenbare God?
Dit
is een vraag zonder antwoord, we kunnen niets bewijzen over Ejn
Sof. Het is meer een zelfonderzoek. Maar gezien vanuit onze dynamische
relatie met het Goddelijke is het
een vraag die het antwoord al in zich heeft, want het wonderlijke is dat de
bron van de vraag meteen ook het antwoord op die vraag is. 'Wat zou ik zijn
zonder God?'
Overdenk
deze vraag vanuit uw innerlijke bewustzijn. Niet u als zelfstandig naam≠woord,
die persoon voor wie u zich misschien houdt, maar u het werkwoord, het proces
van de volle, ononderbroken relatie met de Schepper. Als er een vraag in u
opkomt, wie stelt dan de vraag, en aan wie is de vraag gericht?
Neem
aan dat er geen 'ik' is dat de vraag stelt en geen God ergens ver weg om haar
te beantwoorden. De vraag is onderdeel van het proces van David-dend en God-dend
in ťťn gezamenlijke ontplooiing.
Probeer
dit op zodanige wijze te doen dat alle blokkades smelten die u gescheiden
houden. Er is geen onderwerp en geen voorwerp. Alleen maar een altijd
beginnend proces. Geen verleden, geen toekomst, alleen het Nu. Elk moment is
een nieuw begin. Elke ademhaling, elke beweging is er alleen Nu. Dat is mijn
dans met God-dend. Het is een ontzagwekkende ervaring.
Ontzag
leidt tot wijsheid. Het begin van de Joodse ochtendgebeden is een citaat uit
de Psalmen: 'De grondslag van de wijsheid is het ontzag voor de HEER (J-H-W-H)',
(het tetragrammanon, een van de belangrijkste nameloze namen van God). Deze J-H-W-H
wordt vaak aangeduid als ha-Sjem,
de Naam. We willen Het geen naam geven, dus noemen we Het de Naam. Het is te
ontzagwekkend voor een naam. Toch kunnen we ontzag voelen.
Misschien
wilt u nu een moment de tijd nemen om uw ogen dicht te doen uzelf in dit idee
te laten verzinken.
Mediteer
op de volgende gedachte:
De leer van het geheim van Ejn Sof is dat het middelpunt van ons wezen, waaruit het ontzag opkomt, nu net hetgeen is waarvoor we ontzag voelen. Het is Het! Als we nadenken over het voortdurende proces van ons openstellen, hier, precies hier, dan beseffen we dat God-dend altijd bij ons is. De
Sohar zegt: 'Voordat gestalte en vorrn waren geschapen, was Het
(Ejn Sof) zonder vorm of gedaante. Daarom is het verboden, Het op
enigerlei wijze te zien, zelfs door de letters van de Heilige Naam of een
symbool. Maar als de helderheid en glorie ervan niet waren uitgestraald over
de hele schepping, hoe zou Het dan te onderscheiden zijn, zelfs voor de
wijzen? Daarom daalde Het af op een (mystieke]) troonwagen om bekend te zijn
onder de naam J-H-W-H, opdat Het kon worden afgeleid, en om die reden laat Het
zich bij verschillende namen noemen, zoals El,
Elohim, Sjaddai, Adonaj Tsevaot en J‑H‑W‑H (onder andere
zoals God)`,‑waarbij elke naam een symbool is van goddelijke attributen.
Maar wee degene die het waagt Ejn Sof gelijk te stellen aan Zijn attributen.
Want het is onbegrensd en er is geen manier om Het te begrijpen.'
Een
andere idee uit de Sohar luidt 'dat wat in de gedachte is (van Ejn Sof), onvoor≠stelbaar is. Hoeveel minder kan iemand iets weten
van Ejn Sof, waarvan geen spoor te vinden is en dat niet bereikt kan worden
door middel van het denken. Maar vanuit het midden van dit ondoordringbare
geheim glinstert de eerste afdaling van Ejn
Sof (wat ons er inzicht in geeft) als een zwak, niet te onderscheiden
licht zoals de punt van een naald, een verborgen nis van het denken, die niet
kenbaar is tot er een licht van uitgaat waar een afdruk van letters is
gemaakt.
De
Onkenbare kan worden waargenomen. Beginnend bij een ondefinieerbare punt die
zo scherp is als een naald, straalt Het in verschillende richtingen die
waargeno≠men kunnen worden ‑ maar alleen in de context van proces en
wisselwerking. Wij zijn geen toeschouwers die kijken naar het proces van God-dend
op het toneel. We staan zelf op het toneel. We krijgen op mysterieuze wijze
een glimp van God-dend als we erin slagen
op te gaan in het continue proces van de zich ontvouwende schepping.
Onze
eigen ervaring van God-dend lijkt op niets wat we ooit gelezen hebben. Het is
een ander soort openbaring dan die we kennen van de oude profeten. Misschien
kunnen sommige mensen nog een stem horen die hun vanuit de hemel toe buldert.
Maar het komt zelden voor, heel zelden, en zelfs de Talmoed twijfelt duidelijk
aan de echtheid ervan.
Maar
we hoeven geen profeten te zijn om God-dend te kunnen ervaren. Het is overal
om ons heen en is een aspect van alles wat we doen. Het ontstaat als we steeds
opnieuw het magische karakter van het leven ervaren, de ongelooflijke
mengeling en gevarieerdheid van ervaringen, de schitterende ontplooiing van de
natuur, de subtili≠teiten van onze geest en meer dan iets anders de eerbied,
de diepe eerbied die in ons opkomt wanneer we een besef krijgen van de enorme
omvang van het heelal. Op de een of andere manier trekt die eerbied ons naar
het midden van de schep≠ping. En op een bepaald punt worden we er een mee.
Zolang
we met God omgaan als Vader en onszelf als kinderen zien, houden we het
falende paternalistische model in stand waarin Vader weet wat goed voor ons
is. Niet alleen blijven we zo vervreemd en voelen we ons verlaten, we geven
ook onze eigen verantwoordelijkheid op. We denken dat Vader wel voor alles zal
zorgen.
Betekenis
'De
Sohar heeft elke dag een andere betekenis.' Dat is een cruciale gedachte.
Volgens sommige leren is alles al volmaakt, is iedereen volmaakt, gebeurt alles
zoals het moet en komen er geen ongelukken voor. De enige reden dat we geen oog
hebben voor deze volmaaktheid is ons beperkte zicht. Als we eenmaal een hogere
graad van verlichting bereiken, zullen we zien dat alles volmaakt is.
Vanuit
een ander referentiepunt mag dat waar zijn, maar vanuit ons standpunt bezien is
het leven het proces van steeds hier‑ of daarheen gedreven worden; we zijn
nooit tevreden met wat we hebben. Maar zelden verwerven we een gevoel van
volmaaktheid, en dan duurt het nog maar kort. We leven in een paradox. Zelden
willen we wat we hebben en vaak verlangen we naar iets wat buiten ons bereik
ligt. Omdat de aard van de dualiteit onvolmaakt is ontmoeten we nooit de
volmaakte vriend, de volmaakte echtgeno(o)t(e) of de volmaakte leraar. En als we
geloven dat de volmaaktheid binnen ons bereik ligt, raken we beslist
gefrustreerd, ongelukkig en onvoldaan of erger, verveeld, moe en onverschillig.
Deze
visie op onze voortdurende vervolmaking is van groot belang. Zodra we berei≠ken
maar om te gaan met de onvolmaakte wereld als een partner in de schepping,
krijgen we nu net dat waar we ons van afwenden. Dat wil zeggen: als we ons een≠maal
neerleggen bij het feit dat we altijd blijven werken aan het repareren van onze
eigen ziel en die van anderen om ons heen, krijgen we een nieuw besef van de
volheid van elk moment.
De
mythe van volmaaktheid is er een waarin we steeds ontevreden zijn met wat er op
dit moment gebeurt. We zijn nooit 'hier' omdat we altijd proberen 'daar'
te zijn, waar dat dan ook is. Maar begrijp deze belangrijke les: Als
we elk moment aanvaar≠den als een nieuwe gelegenheid om onze opdracht te
vervullen, zijn we altijd in het hier en nu, slagen we altijd, veranderen we de
wereld ten goede. En we zijn altijd 'hier'.
Een
van mijn leraren, een vrouwelijke soefi, leerde me deze gedachte over hier en
daar. Ze zei eenvoudig dit: 'Vergeet "daar", het bestaat niet. We
hebben alleen "hier". Dat is alles.' Denk steeds als u het woord
'daar' gebruikt goed na of 'hier' niet beter zou zijn. In negen van de tien
gevallen is dat zo.
Als
we ten volle beseffen dat het leven hier is, nu, dan vallen we niet in slaap,
dan vervelen we ons niet. We zoeken niet naar de volmaakte metgezel of de
volmaakte leraar. We maken de beste keuzen en werken met wat we hebben. Met
vervolma≠king als model hoeven we niet verder te kijken dan wat we hebben,
omdat deze idee van voortdurende vervolmaking zelf volmaakt is.
De
Joodse wijzen vroegen: 'Wie is rijk?' Het antwoord was: 'Wie gelukkig is met zijn of haar lot.' En: 'Deze persoon is te prijzen in deze wereld en alles zal goed zijn in de
komende wereld.' Laat het allen gegeven zijn troost te vinden in het niet
volmaakt zijn en vrede te vinden in de eeuwige chaos van het leven. Bedenk dat
we altijd hier zijn.
uit: D. Cooper - God is een werkwoord Ik kreeg laatst een vraag over het kwaad. Is er kwaad in de wereld? Zo ja, hoe kan het bestaan als God almachtig en vokomen goed is? Zoals velen van jullie weten is dat een vraag die de gemoederen al duizenden jaren bezighoudt. Laat me jullie daarom een verhaaltje vertellen. Toen de Baal-Sjem-Tov pas vijf jaar oud was werd zijn vader EliŽzer ernsitg ziek. Op de laatste dag van zijn leven riep de vader van de jonge IsraŽl hem bij zich en zei: Mijn zoon, bedenk dat de Vijand altijd bij u zal zijn maar dat wat er ook gebeurt, de ziel in u zuiver en heel is. De Vijand kan er niet binnen komen en uw ziel niet bezoedelen; uw ziel behoort God toe. Vrees niemand en vrees ook de Vijand niet, want God is altijd bij u. Toen stierf EliŽzer, de vader van de Baal-Sjem-Tov. IsraŽls moeder was kort na zijn geboorte gestorven, toen hij besneden werd. En nu IsraŽl wees was werd hij door de mensen uit het dorp opgevoed. Hij was geen ijverige leerling en hij zat in de klas de hele tijd uit het raam te kijken. In feite bracht hij niet veel tijd door op school, want hij was altijd aan het wandelen in het bos, at wortels en bessen en zong het liedje van de vogels mee. Zijn leven in de vrije natuur was zijn belangrijkste leerschool. Hij observeerde mieren, sliep in het mos, praatte met de dieren, en het vaakst zat hij alleen maar rustig te luisteren. Hij luisterde naar de wind, naar het kraken van de takken, het dwarrelen van de bladeren. In de stilte hoorde hij dingen waarvan anderen alleen konden dromen: het weven van de spinnen, de ademhaling van torren, de groei van planten. Zo leerde hij de taal van de natuur. Toen hij tien jaar was, werd hij de assistent van de schoolmeester in het dorp Horodenka. Het was zijn taak de kinderen 's ochtends naar het schoolgebouw te brengen en 's middags weer terug naar huis. Hij kon erg goed met de kinderen overweg en al snel kregen ze allemaal iets stralends. Vaak kwamen de kinderen te laat op school of thuis, maar de ouders vonden het niet erg omdat ze er zo vrolijk uitzagen; hun wangen waren roze van het lachen, want ze zongen de hele tijd. De volwassenen waren blij dat de kinderen zo gelukkig waren. Alleen de kinderen wisten dat IsraŽl ze langs een omweg naar en van school leidde. In plaats van de weg te volgen, wat de meeste mensen het liefst zagen, gingen ze dwars door de velden en het bos. Ze riepen naar de aardeekhoorns en floten met de vogels mee. En ze zongen vooral liedjes voor God die ze van IsraŽl geleerd hadden. De kinderen liepen door het bos met de jonge IsraŽl de zoon van EliŽzer en zongen prachtige liedjes. En net als wij werden de kinderen opgeheven naar de hoogten van de vreugde! En of ze hoog kwamen! Hun liedjes waren zo vol van onschuldige liefde dat ze dwars door de barrieres braken die de hemelen bewaakten. Al snel klonken deze liedjes overal in de paleizen van het Goddelijke en het gerucht verspreidde zich dat de messiaanse tijd begonnen was. En toen Satan, de Vijand, dit gerucht vernam, verscheen hij onmiddellijk aan het hemelse hof en met een woede die zich uitte in een zware donderslag riep hij uit: Iemand in de wereld is aan het knoeien en hij moet worden tegengehouden! De profeet Elia, die tot taak heeft de komst van de messiaanse tijd aan te kondigen, kwam naar voren en zei: Het zijn maar kinderen. Maar om de waarheid te zeggen, Elia voelde zich niet al te zeker van zichzelf. Nog nooit was de wereld er zo dicht bij geweest. Misschien kondigde de onschuldige vreugde van de kinderen werkelijk de komst van het messiaanse tijdvak aan. Satan grauwde naar Elia en eiste met donderende stem van God: Laat mij deze kinderen tegenhouden! God gaf toe: Ga maar, houd ze maar tegen. En dus ging Satan naar de aarde en begon te zoeken naar iets of iemand waarmee of door wie hij zijn werk kon voltrekken. Want zoals iedereen weet kan de Vijand wel tot iets aanzetten maar echte daden kunnen alleen verricht worden door levende schepselen. Satan onderzocht de hele insectenwereld op zoek naar het ene diertje dat zijn vergif in het bloed van de jongen IsraŽl wilde brengen. Geen van de insecten was daartoe bereid. Hij onderzocht alle dieren om er een te vinden dat IsraŽl wilde aanvallen. Maar de jongen kende de taal van de natuur en alle dieren weigerden. Er was niet een levend ding dat mee wilde werken met de Vijand om de jongen kwaad te doen. Ten slotte vond Satan een oude man die leefde van het branden van houtskool. Hij was er een van een zeer zeldzaam geslacht, want hij was geboren zonder ziel. Zijn lichaam werkte als een gewoon lichaam. Maar hij had geen enkele gevoel. Hij kon geen goed van kwaad onderscheiden. Hij kon niet bij de mensen blijven. Ja, na zijn geboorte had zijn moeder hem in het bos achtergelaten omdat ze instinctief wist dat hij meer dier dan mens was. Hij werd gezogd door een berin en leerde te overleven door het eten van mieren en insectelarven. Maar hij was wel intelligent en bespioneerde mensen die in het bos overnachtten. Zo leerde hij het vuur kennen, en daarvan leerde hij houtskoolmaken. Hij werd verschillende keren gezien, maar hij zag er zo eng uit en maakte zulke vreemde geluiden dat de mensen het contact uit de weg gingen. Toch hadden ze medelijden met hem. Mensen die om houtskool verlegen zaten namen wat ze nodig hadden en lieten in ruil daarvoor eten en drinken achter. Hij verstopte zich altijd als er mensen kwamen voor zijn geblakerde hout. Op deze manier kreeg de houtskoolbrander in zijn hele leven nooit direct met een mens te maken. Dit was het volmaakte wezen voor de plannen van de Vijand, iemand die geen nee kon zeggen tegen zijn boosaardige plannen. Al eens eerder had Satan een demonische kracht gestuurd om door het lichaam van de houtskoolbrander te werken. Op nachten bij volle maan kreeg de zielige bruut een een vacht. Hij stond dan op handen en voeten en huilde tegen de maan. De mensen fluisterden over een vreemde weerwolf die in het bos woonde, maar ze konden nooit genoeg moed verzamelen om uit te zoeken wat er gaande was. Satan had deze keer echter een veel geniepiger plan dan alleen het loslaten van een weerwolf. Toen hij de houtskoolbrander slapend aantrof, stak hij zijn hand in diens lichaam en nam er het hart uit. Toen nam Satan een stukje van zijn eigen hart, het hart van het kwaad, de kern van de donkerste leegte, en plaatste dat duistere hart in de lege borstkas van zijn creatuur. De volgende ochtend leidde IsraŽl de zingende kinderen door de velden naar de bomenrij die de rand van het bos vormde. Toen ze de bomen naderden stapte er opeens een enorm, schaduwachtig schepsel uit het donkere woud, grauwend, grommend en spugend. Zijn ogen hadden een rode gloed, uit de neusgaten stegen oranje pluimen mist in spiralen op in de ochtendlucht. Op zijn achterpoten staand was het gedrocht zo hoog als een boom, wel zes meter. Toen het zijn harige armen uitstrekte had het er een span paarden mee kunnen grijpen. Maar het angstaanjagendst was wel zijn gehuil als het loeide, jankte en gilde. De kinderen vielen ter plekke flauw of renden voor hun leven. Ze verspreidden zich in alle richtingen, behalve zij die op een hoop achter de jonge IsraŽl lagen. IsraŽl was de enige die standhield en het monster onbeweeglijk aankeek. Na een poosje keerde de immense weerwolf terug naar het bos en alles werd weer rustig. Telkens als IsraŽl een van de aan hem toevertrouwde kinderen bijbracht gaf het kind een schreeuw en rende direct naar huis. Al snel stond IsraŽl helemaal alleen aan de rand van het bos. De ouders uit het dorp waren boos op IsraŽl dat hij met de kinderen door het bos was gegaan. Iedereen wist dat daar een weerwolf woonde, zelfs al dachten ze dat de kinderen zijn omvang hadden overdreven. Maar het was dom om met ze naar het bos te gaan. Ze konden ook nauwelijks weten dat de kinderen helemaal niet overdreven hadden. IsraŽl zei tegen de volwassenen dat er geen reden was om zich zorgen te maken. Niemand had zich toch pijn gedaan? De kinderen waren bang geworden en dat was alles. Hij verzekerde ze ervan dat ze de volgende dag over hun angst heen zouden komen en dat was goed voor ze. Na een poosje gingen de ouders akkoord en zeiden ze dat hij de kinderen de volgende dag weer mocht leiden. De volgende ochtend kropen de kinderen tegen elkaar aan toen ze de bomenrij naderden die het begin van het bos markeerde. En ja hoor, op dezelfde plaats als de dag ervoor verscheen het monsterachtige schepsel weer, blaffend en huilend aan de rand van het bos. IsraŽl maande de kinderen stil te blijven staan of, als het moest, te gaan liggen met hun handen voor hun gezicht. Hij zou met het ondier afrekenen. IsraŽl liep in zijn eentje naar voren, waarbij hij zelf tussen de weerwolf en de kinderen in bleef. Naarmate hij dichter bij het beest kwam, werd het hoger en hoger, tot het op een donkere wolk leek die om hem heen hing. Hij was wel bang, maar steeds opnieuw hoorde hij in zijn gedachten de laatste woorden van zijn stervende vader: Vrees de vijand niet want God is altijd bij je. Hij liep door. De weerwolf bewoog zich niet. Hij kwam dichter en dichter bij. Hij liep er naar toe. En toen daalde de donkere wolk op hem neer en IsraŽl merkte dat hij in de demon terechtgekomen was. In de duistere schaduwen zag hij het gladde, donkere hart ‑ het hart van de duisternis. Hij strekte zijn handen ernaar uit, nam het op, en deed een stap terug. Hij was weer buiten het lichaam van het ondier. Het hart beefde en klopte in zijn handen. Het was glibberig en afstotelijk, maar IsraŽl hield het stevig vast. Op dit moment had de jonge IsraŽl de gelegenheid om het hart van het kwaad te vernietigen. Als hij dat deed, zou de wereld nooit meer hetzelfde zijn. Maar toen zag hij een bloeddruppel die aan een kant van het hart omlaag gleed en hij werd tot in het diepst van zijn ziel bewogen. Hij zag dat het hart grote kwellingen doorstond, het leed. Ook dit hart leed onder de geweldige pijn van de scheiding, net als iedereen in de wereld. Want zelfs het hart van het kwaad heeft een vonk van God in zich en het verlangt er ook naar terug te keren naar zijn bron. De jonge IsraŽl was een en al mededogen en hij had geen andere keus dan het hart los te laten. Hij legde het op de grond. Op hetzelfde moment spleet de aarde open en slokte het hart op in de diepte. De volgende dag vonden de dorpsbewoners het lijk van de houtskoolbrander. Men zegt dat het gekwelde gezicht een vredige uitdrukking had. Ook waren de kinderen nooit meer zo gelukkig als voorheen, want het hart van de duisternis blijft werken. De angst die het achtergelaten had zat nu in de kinderen en beÔnvloedde hun daden, gevoelens en gedachten. Ja, ze leken meer op hun ouders dan op de onschuldige kinderen die ze daarvoor waren geweest. In wat voor wereld zouden we leven als we zelf de kans zouden hebben om het hart van het kwaad te vernietigen? Dit verhaal lijkt eerst treurig, misschien was het beter geweest als IsraŽl het hart had vernietigd. Maar toch is het een heel optimistisch verhaal. Want het leert ons iets belangrijks. Het leert ons dat zelfs het hart van Satan een goddelijke vonk bevat., zelfs het hart van het kwaad hunkert naar de verlossing. Dat is belangrijk, want het leert ons dat we geen slag hoeven te leveren om het kwaad uit te roeien, maar dat we de heilige vonk erin moeten zien te vinden. Het is onze taak niet om te vernietigen maar om te bouwen; niet te haten maar ruimte te geven, niet te polariseren maar overeenkomsten te vinden zodat we samen kunnen werken. Leer deze les, het zal nog van pas komen.
|
|