|
|
Hildegard von Bingen Over de ordening van de tijd - Hildegard van Bingen De eerste maand: In de eerste maand komt de zon weer tevoorschijn. Maar ze is nog koud en vochtig, vol tegenspraak. Deze maand lijkt op onze hersenen die koud en vochtig zijn, maar die ook zichzelf reinigen door het slechte en waardeloze vocht door neus, ogen en ogen naar buiten te werpen. Het is ook de kindertijd: de kleine mens kent nog geen bedrog, geen argwaan, en is vol vertrouwen. In deze kindertijd is het kind nog onschuldig en de kinderlijke wensen zijn heel eenvoudig. De ziel van de mens toont zich hier in alle kracht. De tweede maand: De tweede maand staat in het teken van de reiniging. Deze maand lijkt op de ogen waarmee wij in de wereld kijken: helder of met een doffe blik. Net zoals zieke ogen troebel staan en toch in staat zijn om zichzelf te reinigen, zo is ook de ziel in de mens in staat om om te keren op het goede pad. De ziel van de mens is als het sap in een boom. Zoals door het sap alle vruchten gedeien zo worden ook door de ziel alle werken van de mens verwerkelijkt. De derde maand: De derde maand komt overeen met een wilde wervelwind. Hij brengt noodweer mee. Maar deze winden zetten ook de kiemen in de aarde in beweging. Deze maand lijkt op de oren van een mens; ook in deze klinkt het geluid van veel waardevolle en nutteloze zaken, waardoor de mens in beweging wordt gehouden. De mens lijkt in deze maand in het midden van zijn jeugd, op een boom die eerst takken en veel later pas vruchten draagt. Deze mens is nog gegrepen door de stormachtigheid van zijn karakter dat nog niet gerijpt is tot harmonie, als hij begint te overleggen wat hij zal doen. Het is de mens in de pubertijd. De ziel lijdt soms onder gevoelens van bedroefheid en minderwaardigheid omdat ze gebrek heeft aan zelfvertrouwen. Zulk een mens heeft veel behoefte aan erkenning. De vierde maand: De vierde maand is vol levensgroen en heerlijke geuren, ook als het vreselijk kan onweren. Deze maand lijkt op de neus, waarmee de ziel de dingen ruikt en het heerlijkste uitzoekt. Deze maand lijkt ook op de mens die in de kracht van zijn jaren met zijn verstand de goede werken kiest en doet. De mens zoekt een partner. Met de zoete geuren laat deze maand overal de roep van de rechtschapenheid en nuttigheid stromen, tot roem van God. Hoe veel gevaren deze maand ook in zich kan bergen, de eenmaal begonnen vruchten van de aarde kunnen nu niet meer verdorren. Zoals de mens met hulp van zijn neus het lekkerste, heerlijkste en zoetst ruikende kan uitzoeken, zo kan hij ook het stinkende en hatelijke van zich af werpen. De vijfde maand: De vijfde maand is lieflijk en licht en heerlijk in alle dingen van de aarde. Zo is ook de mond: het smaken kan zoet en kostelijk zijn; en de smaak bepaalt wat de mens met vreugde vervult. Op gelijke wijze is het verstand de zuil en de kern van de vijf zintuigen. Het verstand leidt de zintuigen en zet ze aan tot werken, net zoals de akker omgegooid wordt door de ploeg, en vol kiemkracht is. Het zien, waarmee de mens in de wereld kijkt, is het voornaamste zintuig. Het ziet verder - tot aan de horizon - die steeds wijkt - het zien van de mens kan selecteren wat goed en wat slecht is. Deze maand maakt het hart van de mens blij, omdat reeds nu al alle vruchten van de aarde aan het licht komen. Het is de tijd dat de mens een kind mag ontvangen. De vruchtbaarheid van deze maand komt overeen met het smaakvermogen van de mond, waardoor de mens alles kan pakken wat voor zijn lichamelijke welzijn waardevol is. De zesde maand: De zesde maand is droog met zijn hitte. Omwille van het rijpen van de vruchten waait er een koele bries en wordt het land soms overspoeld met water. Deze maand lijkt op de schouders van een mens, die met hun warmte eveneens droog zijn, en die door hun werk het lichaam onderhouden. De schouders dragen alle lasten van een mens. Soms verlangen ze naar rust na alle dat werk, net zoals de vleugels van een vogel. Het is de mens die zorgt voor zijn kinderen, voor zijn gezin de man en de vrouw, hand in hand werkend aan hun geluk. De zevende maand: In de zevende maand brandt de zon hoog aan de hemel. Deze maand heeft geweldige krachten. Hij maakt de vruchten rijp en laat ze drogen. het weer in deze maand wisselt tussen droogte en regenvloed en is vol hartstocht. Deze maand lijkt op de armen, de verbinding tussen schouders en handen. Door zijn kennis is de mens in staat alles aan zich te binden en onder zijn heerschappij te brengen. Het is de mens die stuurt en bestuurt, die het werk van zijn handen ziet groeien. Het is de mens die zijn kinderen ziet vertrekken: op zoek naar een eigen toekomst. De achtste maand: De achtste maand komt in alle kracht, als een vorst die zijn hele rijk beheerst met macht. Daarom straalt deze maand vreugde uit. Maar de zon staat op haar keerpunt, verschrikkelijk onweer begeleidt haar. De eigenschappen van deze maand tonen zich in de handen van de mens die elk werk kunnen verrichten en die de macht van het hele lichaam in zich verenigen en opslaan. Door het werk van zijn handen verkrijgt de mens vaak roem. Het is de mens die in zijn kinderen vindt wat hij heeft gezaaid en terwijl hij ouder wordt vermeerdert zich ook zijn kennis en het besef van zijn gemaakte fouten. De negende maand: De negende maand is de tijd van rijpen. Hij kan vergeleken worden met de maag. Alles wat er wordt in gestopt, moet met hulp van de hitte van de lever en de andere ingewanden gekookt worden. Het product dat over blijft wordt op bepaalde tijden naar buiten gebracht. De mens is in staat om rijpe goedverteerbare vruchten uit te zoeken, want van onrijpe wordt hij ziek. Ook teveel aan voedsel lijdt tot ziekte. De maag lijkt op een mens die een voorwerp waar hij van houdt angstvallig vasthoudt en omsluit, zodat hij het niet verliest. Maathouden is voor de maag de goede weg: voor de menselijke ziel is het geduld die weg, omdat zo de hoogmoed wordt overwonnen. Het geduld begeleidt de mens bij goede daden en behoedt hem voor overschatting en bij slechte daden voor vertwijfeling. De tiende maand: De tiende maand lijkt op een mens die zit. Hij loopt niet meer in de kracht van zijn leven en heeft niet meer de volle levenswarmte. Omdat hij het koud heeft pakt hij een kleed. Dat is het voorbeeld van de mens die ouder wordt en ook wijzer. Hij mijdt het gezelschap van dwaze mensen. De bomen verliezen in deze maand hun bladeren. De ziel echter, die geschapen is als een levendig stukje Geest uit God, -die in waarheid de wijsheid zelf is,- beleert de mens dat hij vasthouden moet wat van God komt. Ook al is er veel lijden om hem heen, en heeft hij veel meegemaakt als mens. De elfde maand: De elfde maand komt krom. Hij bouwt de koude op. In hem is geen zomervreugde. Hij brengt de zwaarmoedigheid van de winter. De koude valt over de aarde. Hij lijkt op een mens die zijn knieŽn buigt opdat de kou hem niet doordringt. Buigt deze mens in droefheid zijn knieŽn dan hoopt hij in zijn hart pijnlijke gedachten op, houdt zichzelf voor klein en vindt soms niet meer de kracht tot vreugde. Maar ook de eerste mens in zijn kiemtoestand had gebogen knieŽn. De twaalfde maand: De twaalfde maand is machtig koud. De aarde wordt hard en ijzig. De winter bedekt het land met bevroren schuim. Met deze eigenschappen worden de voeten vergeleken, die wat op de grond groeit neertrappen en die de aarde indammen opdat men op haar kan staan. Zoals het lichaam zonder ziel koud wordt en blijft zo kan de ziel ook niet zonder de gloed van de Geest van God. Zonder die Geest verhardt de mens en knarst hij met zijn tanden. Het is de mens is oud en moe, zijn leven zat wacht op Gods hand die hem zal opvangen. Het is de mens die durft te gaan naar het land aan de overkant: een nieuwe lente onder het ijs. vrij naar H. von Bingen
|
|