|
|
Cuesta arriba
¡ Inmenso almendo en flor,
blanca la
copa en el silencio pleno de la luna,
el tronco
negro en la quietud total de la sombra ;
cómo,
subiendo por la roca agria a ti,
me parece
que hundes tu troncón
en las
entrañas
de mi carne,
que
estrallas con mi alma todo el cielo !
Reusachtige amandelboom in bloei, Wit de kelk in de diepe stilte van het maanlicht, De stam zwart in de volslagen rust van de schaduw; Het is mij, terwijl ik klim naar jou over ruwe rotsen, Alsof jij je wortels in het binnenste van mijn vlees doet zinken, alsof jij met mijn ziel de hele hemel met sterren bezaait. J.R. Jiménez
Het gebeuren
van de stilte - Hans Andriessen Speling 1995, nr. 1
Over stilte kun je alleen uit stilte spreken. Er moet stilte in je ontstaan willen de woorden die je er aan wijdt door de stilte zijn gewaarmerkt waarnaar ze willen wijzen. Wij zeggen wel dat stilte moet 'ontstaan'. Maar zeker is dat je hem niet kunt 'maken'. Je kunt hoogstens voorwaarden aanbrengen. Thomas Merton vermeldt in zijn 'Louteringsberg' dat toen hij de stilte van zijn Trappistenklooster binnenging het tumult pas voorgoed losbarstte. Het is al een heel oude ervaring; de woestijnvaders hebben het er voortdurend over. Wanneer we zeggen dat de stilte 'ontstaat' hebben we het over iets dat met ons zelf gebeurt: we ontdekken dat er stilte is. De stilte,
die er altijd is, begint ons aan te raken, werkt op ons in. Het is een hoogst
geheimzinnig gebeuren: iets dat bij uitstek 'niet van zich laat horen' begint op
ons in te werken en zet ons op weg naar ...niets. Dat is bijzonder. Want we
hebben altijd wel een aandachtspunt voor onze zinnen, ons denken, onze
verbeelding of onze gevoelens. Maar wanneer stilte zich aanmeldt, valt dat
aandachtspunt weg, begint minder belangrijk te worden, wordt weggeschoven. En
dan is er 'niets'. Het is 'stil'. En 'het' is stil. Dit 'niets' werkt op ons in,
doet iets met ons, maakt ons 'onbewegelijk' zoals een van de oorspronkelijke
woordbetekenissen aanduidt. Toch is het geen dode onbewegelijkheid. Hij is
integendeel intens levend. Hij roept ons op tot en bewerkt in ons een optimale
aanwezigheid. Dat is een voor ieder invoelbare ervaring. En tegelijkertijd is
dat heel vreemd. Want aanwezigheid beduidt altijd de betrokkenheid op iets of op
iemand. Je bent 'aan' iets of iemand aanwezig. Waaraan dan in de stilte, de
innerlijke stilte waar het hier over gaat?
Geen pool
Het is
kenmerkend voor stilte dat deze geen pool heeft. Stilte is geen act waarin ik
mij op iets richt. Het is integendeel iets dat mij overkomt. In die stilte kom
ik optimaal aanwezig maar aan ... niets. Stilte maakt mij zelf wakker, mijn
Zelf, dat wonderlijke Zelf dat innerlijk of uiterlijk altijd wel in iets
betrokken is en dat nu niets heeft om mee bezig te zijn, niets heeft om te doen
maar integendeel iets heeft te ondergaan nl. stilte, in iets te zijn nl. in
stilte, van iets doortrokken te worden nl. van stilte. Aan niets of niemand
aanwezig dus. Dat is een eerste ervaring. Het is een intense ervaring, intenser
eigenlijk dan alle andere. Want het is de ervaring van er 'te zijn', van 'te
bestaan', in mij zelf en op mij zelf, in onderscheidenheid van alle dingen,
gedachten, verlangens, verbeeldingen en daden. Ik 'stoot' op mij zelf. Dat is
het eigenlijke geschenk van de stilte. Zij zegt mij: 'Jij bent er'. Dit zeggen
gaat zonder woorden; het is onmiddellijke ervaring. Stilte brengt de ervaring
dat we bestaan.
Is het
daarom dat we haar niet zelf kunnen maken? Want dát we er zijn, gaat aan al ons
maken vooraf. En is het daarom dat veel mensen alles doen om te voorkomen dat de
stilte het aan zou raken? Want de ervaring er te zijn is niet alleen
onuitsprekelijk, hij is ook bedreigend. Hij is bedreigend omdat hij
klaarblijkelijk maakt dat we ons zelf niet in de hand hebben. En hij drukt ons
daarmee op heel onze betrekkelijkheid, afzonderlijkheid en beperking. Dat is
geen betrekkelijkheid van ons doen, of van ons kennen of denken, van onze
woorden of van onze inzichten. Nee, het is de betrekkelijkheid van ons zelf.
En het is in
die ervaring niet de afgrondelijkheid van de kosmos die ons dreigt te
verbijsteren maar die van ons zelf, in ons zelf. Stilte dient zich dan aan
als een absolute grens waar je niet doorkomt. We zijn 'onbewegelijk' aanwezig
aan niets, stoten op stilte en ervaren dat er niets meer te doen is en er ook
niets meer aan te doen valt: Ik besta. Ik besta, zelfs van verlangens ontdaan
(wanneer het innerlijke tumult waarvan de woestijnvaders spreken luwt). Ik besta
in een rijk vóór alle woorden, die strohalmen waarmee we het vlechtwerk van
het leven bij elkaar proberen te houden en die willen vertolken wat er in ons
omgaat bij al wat gebeurt. Het is een rijk dat geen woorden, geen verlangens,
geen innerlijke beweging kent.
Het is er
'stil'. Maar het werkt wel op ons in. Het neemt bezit van ons, legt zijn stilte
aan ons op, geeft de om zich heen grijpende ervaring dat we er zijn. Waar de
grens van die ervaring ligt, weet ik niet. Maar hij ligt zeker achter alle
beelden en symbolen, grote en kleine verhalen, woorden en gedachten. Of
misschien juist daarvóór zodat alle symbolen, verhalen, woorden en gedachten
terugkeren, ons terugvoeren naar de oergrond waaruit ze zijn voortgekomen. Mij
valt er een beeld bij in: Maria op het Pinkstertafereel in Silos. De Geest valt
op haar. Zij heeft haar gelaat schuin omhooggeheven. Het is volkomen stil. Je
kunt niet eens van verwachting spreken. 'Maagdelijk' was het woord dat een van
de aanwezigen erbij inviel toen we de afbeelding lang en aandachtig beschouwden
en er - merkwaardig - geheel stil van werden. Ja, dat laatste viel op: het beeld
werd verlaten, zijn stilte nam bezit van ons.
Hoe ontstaat
stilte?
Een ding is
zeker: je kunt haar noch aan je zelf noch aan een ander opleggen. Stilte werkt
uit zichzelf. Je kunt voorwaarden aanbrengen maar ze vormen geen garantie. En
stilte kan je overvallen terwijl je totaal onvoorbereid bent en midden in het
leven van alledag. Is er dan toch iets over haar ontstaan te zeggen, zijn
ontstaan ¡n ons wel te verstaan?
Het volgende is niet meer dan een poging. En hij betreft uitsluitend wat tegenwoordig -heel precies uitgedrukt - de mogelijkheidsvoorwaarden wordt genoemd. De belangrijkste van die voorwaarden lijkt me -in de loop van het leven als geheel - een open omvang met ons verlangen. Verlangen is de bestaansbeweging in ons. Het houdt ons gaande, maakt zich kenbaar in de dingen die we begeren, eisen, vragen, verwachten. Het meldt zich aan in onze gemoedsbewegingen en gevoelens; het verheldert zich in ons denken en 'bidt' in onze welgemeende en kritische vragen. Het maakt ons onrustig wanneer we voldaan zijn en roept ons voortdurend op 'aan de gang' te blijven wanneer ons leven stagneert. Het is de grote onruststoker, ten goede en ten kwade; en het roept, roept om zin. Het vindt die zin - altijd voorlopig - in de geheimzinnige correspondentie tussen zichzelf en iets in ons of buiten ons. Het lijkt, kortom, het tegendeel van stilte. Je kunt je dan ook afvragen of het zo wel wenselijk is om op stilte uit te gaan. Vervreemdt dat je niet van het leven, van je zelf en van anderen? Deze vraag lijkt me te algemeen. Natuurlijk moet er geleefd worden. Maar afgezien daarvan: je houdt het ook niet in de loutere stilte uit. Blijkbaar is deze stilte niet onze manier van bestaan. Uit die stilte léven kan dat misschien worden. Maar leven is ons onvervreemdbaar eigen en daarmee krijgt deze stilte een eigen plaats, daarin. In welke maat en omvang? Dat blijkt per persoon heel verschillend; karakter en aanleg spelen er een belangrijke rol in. De belangrijkste, concrete aanduiding van die maat ligt toch weer in ... ons verlangen. Het is niet alleen onruststoker; bij tijd en wijle dreigt met sommige mensen ook naar stilte. In ons verlangen van zelfs de begeerte, de eis, het vragen om stilte en het verwachten ervan even sterk opstaan als die naar beweging, nieuwe dingen en verdere voltooiing. Maar de maat hiervan blijkt per persoon heel verschillend. Ik weet dan ook niet of het goed is om stilte als een soort recept te gebruiken dat voor iedereen goed zou zijn. Het moet wel degelijk per persoon bekeken worden. Er is zoiets als de 'enantiodromie' die C.G. Jung beschrijft: een komen en gaan als vloed en ebbe, van de behoefte aan activiteit en aan stilte. Maar stilte kan ontstaan wanneer we met de bewegingen van ons verlangen zo omgaan dat ze tot hun recht, tot erkenning komen (wat iets anders is dan dat ze allemaal vervuld worden). Wanneer ze erkend worden, 'waaieren onze begeerten uit', merkt Han Fortmann op. Daar gaat het beeld in ruil van de waaier die je openklapt en dan in zijn volle lengte en breedte ontplooit. Fortmann meent dat wanneer we de gelegenheid krijgen om op ons verlangen redelijk in te gaan en we het de mogelijkheid kunnen bieden om veel te ervaren van wat er allemaal in leeft, er in ieder geval in ons rust ontstaat. Verlangen raakt voldaan, althans met betrekking tot alles wat wij begeren; of het ziet er -meestal in een pijnlijk proces- van af. Hoe dat precies in zijn werk gaat, weet eigenlijk niemand. Ongetwijfeld speelt de stand van onze vitaliteit er een rol in. Mede daarom schijnt het voor jonge mensen moeilijker dan voor oudere. Er is zelfs in de levensloop met vrij grote nauwkeurigheid een omslagpunt aan te geven. Het ligt om en nabij de levensevaluatie -zeggen we rond de vijftig - waarin wordt nagegaan wat het leven tot nu toe 'waard' was, wat het de persoon in kwestie waard was. Het valt dan op dat bij zeer veel mensen het nieuwe omwille van het nieuwe niet meer zo 'hoeft' (van 'behoefte'). Veeleer willen zij doorborduren op wat er aan waardevols was, dat verdiepen en meer smaken, juist daarmee nu verder aan het werk gaan. Doorgaans betekent dat ook een versmalling; de waaier vouwt zich wat dicht. Daartegenover staat verdieping en meer persoonlijke creativiteit. Het verlangen is niet uitgeschakeld maar het wil 'anders'. En met dit alles is niet gezegd dat ook in de jaren daarvóór geen stilte kan optreden. Maar stilte is dan meer een onderbreking van het spel der begeerten dan het versmallen van hun spanwijdte. In de
levensevaluatie gaat het meer om een echt omslagpunt in ons verlangen; iets
structureels; een vóórwaarde op grond waarvan andere waarden tot hun recht of
meer tot hun recht kunnen komen. De omslag biedt de mogelijkheid dat er een
'staat' van stilte gaat ontstaan; dat zal in de voorafgaande jaren minder
gemakkelijk het geval zijn, behoudens dan zeer begaafde uitzonderingen.
Maar de levensloop even nu daargelaten: hoe ontstaat stilte meer in het algemeen gesproken. Of anders gezegd: hoe kan het ontstaan van de eigen 'bewegingloze' bestaanservaring worden bevorderd wanneer het gaat over de omgang met ons verlangen? Ik houd het er op dat het verlangen er eerst in ons als echte en oorspronkelijke bestaansbeweging moet mogen zijn. Het moet zich mogen laten kennen, d.i. wij moeten ons zelf leren kennen in alle stemmen, beelden, grote en kleine verhalen, begeerten, eisen, vragen en verwachtingen die in ons opstaan. Dat deze zullen verschillen naargelang de omgeving verschilt waarin wij leven, is duidelijk. Veelal betekent het dat wij er-vooral van ons zelf-ook aan moeten mogen 'lijden', dat we leren ze te ondergaan en er geleidelijk aan een welwillende houding tegenover leren aan te nemen. De oude en
welbekende psychiater H. Rümke acht deze 'posodynie', dit vermogen om te lijden
en te ondergaan, een van de belangrijkste bouwstenen van het karakter. Hoe zou
het verlangen in ons door de wonderlijke stilte kunnen worden geraakt waarover
we hier spreken, zolang het zichzelf in de stand en staat waarin het nu is, niet
mag laten zien? Meestal betekent deze weg van zelfkennis en zelfervaring grote
ongedurigheid en onrust, vooral wanneer wij (uiterlijke) stilte ingaan d.i. aan
onze zinnen en onze openheid voor de wereld een aantal prikkelingen van buiten
ontnemen. Aan de stilte waarover het hier gaat, zijn we dan nog lang niet toe.
Integendeel, na verloop van tijd beginnen zeer bepaalde dingen zich op de
voorgrond te dringen en onze aandacht op te eisen. Meestal bevatten ze heel
belangrijke 'beweeg-redenen', juist in ons verlangen. Het verdragen en ondergaan
begint dan eerst. Maar het kan daarbij even goed om heel triviale zaken gaan.
Ons verlangen dat niet wordt vervuld, rukt dan aan de ketting. De ervaring kan optreden dat het met name naar zijn geestelijke dimensies in het geheel niet vervuld k n worden. Of we doen de ervaring op dat de vervulling waarmee we een tijdlang geleefd hebben, het niet meer 'doet'. Dit alles betekent dat wij ons in ons verlangen zelf, als bestaans - en beweegreden, leren kennen en ons ontdekken, als 'louter verlangen', als onherstelbaar lijdend aan niet mogelijke vervullingen. Dit is een pijnlijke weg maar het is de m.i. onvermijdelijke weg naar de stilte waarover we hier spreken. Niet dat hij ons daar onmiddellijk naar toe brengt. Eerst brengt
hij ons in de 'leegte', innerlijke leegte. Innerlijke leegte is niet hetzelfde
als innerlijke stilte. In de innerlijke leegte lijden wij; hij is als een
braakliggend land in de winter. Maar het verschil tussen 'land' en 'leegte' is
dat in de laatste diep beseft wordt dat wat de boer ook op het land moge zaaien,
het zijn volle vruchtbaarheid toch niet kan laten zien. Wat het kan voortbrengen
zijn stukjes en beetjes en die zijn -eenmaal het verlangen zelf onderkend- niet
meer genoeg. De leegte zet ons allernadrukkelijkst in de tijd, een tijd die
-naar een puntig gedicht van P.C. Hooft- zich meer verlengt naargelang hij meer
verlangt. De tijd laat zich niet meer echt 'vullen' omdat al het voorhandene er
niet echt aan is aangepast. 'Alle dinghe syn mi te inghe', ervaart Hadewych. En
het verschil tussen 'leegte' en 'stilte' is dat we aan de laatste niet lijden.
We zijn 'stil', 'ge-stild' zoals het kind na de voeding. Niets 'schreeuwt' er
nog in ons in deze stilte. De leegte daarentegen roept, zij roept om de
vervulling; schreeuw van het verlangen is zij.
Lijfelijk
Wat zich -bij zorgvuldig waarnemen - het dringendst aandient is ons lijf. Wanneer we het de prikkelingen van buitenaf ontnemen, meldt het zichzelf aan. Wanneer we 'gewoon' naar buiten leven is het altijd stilzwijgend aanwezig. Het dringt zich niet op wanneer we gezond zijn. 'Santé c'est le silence des organes': 'gezondheid is de stilte in onze organen'. Het lijf is een stilzwijgende organisator van onze ruimte, onze bewegingen, de manier waarop we ons interieur inrichten, onze stoelen ontwerpen, onze tijd indelen, ons doen en laten met elkaar verbinden. Het regelt -inderdaad stilzwijgend - ongeveer ons hele leven. Maar wanneer we het zijn wereld min of meer ontnemen, begint het zich op te dringen. De
zen-meester zegt dan vol begrip maar zeer duidelijk: 'Zitten blijven, jij'. In
de wordende leegte dringt het lijf zich op, het wordt 'lastig'. Een belangrijke
voorwaarde voor mogelijke stilte wordt dan de omgang met dit ongedurige lijf.
Tot het zich gewonnen geeft en zelf leeg wordt. 'Leeg' betekent hier: dat het
eenvoudig is wat het is en ervaren kan worden zoals het is. Dit proces vraagt
van de meeste mensen een volgehouden toeleg; maar er zijn er toch ook aan wie
het gewoon gegeven is.
Ook deze leegte van het lijf is nog geen innerlijke stilte. Maar het is daarvoor wel een belangrijke voorwaarde. Het is een werkelijke waarde want we komen er lichamelijk in tot ons zelf, ontdekken onszelf in een heldere lichamelijkheid. Het is ook een werkelijke voorwaarde want het bereidt voor op de ontdekking van onszelf als 'er-zijnde', 'bestaande', en wel op een bijzondere manier. Het blijkt dat deze ervaring van leegte van ons lijf geleerd kan worden. Dat iedereen het leren kan, is daarmee nog niet gezegd. En het lijkt wel zeker dat het ook afhankelijk is van een bepaalde aanleg (wat dat dan ook zijn moge). Men kan het dan ook niet zo maar aan iedereen als eis stellen. Maar er zijn wel betrekkelijk doelgerichte methoden om dat te kunnen vaststellen. Voor de innerlijke stilte ken ik gene methode; tactieken en strategieën die -mits goed toegepast - het eindresultaat van 'stilte' verzekeren, zijn mij niet bekend. Het is ook niet verwonderlijk. Op stilte 'stoot' je; je stoot er ook aan want het belemmert verder te gaan; daarmee is de stilte zelf al weg. Pas wanneer de stilte 'over ons komt', haar rijk over ons uitbreidt en ons daarin opneemt, wordt de ervaring van stilte mogelijk. Wat hiervan het geheim is, weet ik niet. Maar is het vreemd het in verband te brengen met de 'Oorsprongs-stilte' waaruit wij allen voortkomen en die openging toen God 'sprak'? Johannes probeert daar iets van te zeggen in zijn Proloog. Bij Karl Rahner vond ik de uitdrukking 'Innergöttliche Verschwiegenheit', 'binnengoddelijke staat van zwijgen' vertaal ik (Schriften zur Theologie, Band 12, S. 407-427). De ervaring
van deze innerlijke stilte is dan een deelname aan de absolute stilte waaruit we
zijn voortgekomen. Over zulk een ervaring hebben we vanzelfsprekend geen
beschikking, maar misschien is het niet zonder belang te vermelden dat je er
niet rooms-katholiek of christen voor hoeft te zijn. In dit gebeuren verandert
ook de ervaring van het lijf. Het is niet of wordt niet alleen 'leeg'; het wordt
vervuld van 'geest'. Het blijkt in deze stilte niet 'louter lijf' maar een
werkelijk menselijk lichaam waarvan wij slechts in gebroken en brekende taal de
innerlijke eenheid en verbondenheid met ons.
Zelf kunnen
aanduiden (dat die taal breekt en gebroken is -en dat ook moet zijn - is
veelzeggend maar kan hier niet worden uitgewerkt). In deze vol-menselijke
lichamelijkheid blijken wij volkomen stil, gedragen door en doorademd van een
stilte die niet 'bereikbaar' is maar die ons bereikt; een stilte 'waarin' wij
lijken te zijn maar die wij ten diepste zelf blijken te zijn. Van stenen,
dieren, planten, sterren en wolken kennen wij dit niet. In deze stilte worden
wij zelf -in de ervaring van 'er te zijn'- venster op een ondoorgrondelijk
Geheim, waaraan wij deelnemen. Tenzij het hoofd buigt en bereid is te luisteren
naar de Stem van de God die zich openbaart en de diepere zin van dit Geheim aan
ons meedeelt. Wie naar die Stem kan luisteren, gaat in deze stilte aan de hand
van de ervaring vermoeden wat het betekent 'geschapen te zijn'. En hij komt tot
het besef dat -juist in de stoffelijke orde - uitsluitend de mens de opening is
naar dit Geheim; het 'punt', de 'plaats' waar het geschapene zichzelf als
geschapen kan ervaren.
Maar lang
kan een mens in deze stilte niet verkeren. Gemoedsbewegingen staan op en storen
de stilte of het wordt te veel voor het lijf, dat dan naar beweging zoekt;
behoeften komen opnieuw op; het denken komt op gang; de telefoon gaat of -zoals
de dichter zegt - 'er springt een knoop van je bretel'. Straaljagers doen er ook
geen goed aan.
Alles of
niets?
Is het dan alles of niets met de stilte? Nadrukkelijk niet. Want het blijkt dat de stilte-ervaring mensen in hun geheel begint te stempelen; en wel in hun gedrag. Hun wijze van doen wordt door 'stilte' gekenmerkt; hun waarneming gaat er de tekenen van dragen; contemplatie wordt - zoals iemand mij zei - zien hoe een spin zijn web weeft of hoe de muizen over de balken van de stal lopen; het lezen van teksten wordt veeleer de verwantschap voelen tussen de stilte in de tekst (het 'wit') en de stilte in zichzelf ('hoe stil kunnen teksten daar staan, met het wit tussen de woorden en de regels; het verbeeldt de stilte waarin ze gesproken worden, nog steeds'); het luisteren naar de ander wordt veeleer het ervaren van de onrust die zich in diens of in de eigen woorden uitdrukt en tegelijkertijd het communiceren met de stilte die als een mogelijkheid in de ander wacht en die het gesprek dan meer gaat leiden dan de inhoud ervan. Daarbij komt het waarnemen van de dingen. De hoofdervaring wordt de stilte die ze dragen in zichzelf: bomen en bloemen, het water en zelfs de onrustige vogel. De sfeer van een 'stilleven' begint leef -, denk -, bestaanssfeer te worden. En wanneer het gaat over het kwaad: zeer sterk wordt de ervaring dat het kwaad de stilte niet kent, er geheel vreemd aan is. Het vertoont geen verband met de oorsprong, het verbijstert, laat zijn goddeloosheid onmiddellijk zien. Kwaad is niet 'gesproken' in het 'Woord'. Het is afgrond zonder meer, zonder enige verbondenheid met wat dan ook. Er zijn heiligen geweest die het konden ruiken. En bij dat alles maakt het zeer eenzaam want het doet beseffen waartoe je zelf in staat bent. Met wie dat besef werkelijk te delen? |